• No results found

De relatie tussen opstandig gedrag van een kind en disciplineren van de ouder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2020

Share "De relatie tussen opstandig gedrag van een kind en disciplineren van de ouder"

Copied!
27
0
0

Loading.... (view fulltext now)

Full text

(1)

De relatie tussen opstandig gedrag van een

kind en disciplineren van de ouder.

Verschillen tussen moeders en vaders en zonen en dochters.

Masterscriptie Gezinspedagogiek

Pedagogische Wetenschappen Universiteit Leiden

Begeleidster: Dr. D.J.H. Smeets Tweede lezer: Prof. dr. J. Mesman

Datum: 21 januari 2014

(2)

Samenvatting

In dit onderzoek is de bidirectionele relatie tussen opstandig gedrag van een kind en het disciplineren van de ouder onderzocht. Verwacht wordt dat ouders van kinderen die vaker opstandig gedrag vertonen vaker gebruik maken van negatieve disciplinering-strategieën vergeleken met ouders van kinderen die weinig opstandig zijn. Andersom wordt verwacht dat kinderen van ouders die veel negatieve disciplinering-strategieën toepassen een jaar later meer opstandig gedrag vertonen. Naast de bidirectionele relatie is onderzocht in hoeverre geslacht van het kind een rol speelt en of vaders en moeders verschillende disciplineringstrategieën gebruiken. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een aselect getrokken steekproef van 96 gezinnen die deelnamen aan de longitudinale studie Boys will be boys. De steekproef bestaat uit moeders en vaders en hun oudste kind van 3-4 jaar oud. Ouders van kinderen die weinig opstandig gedrag laten zien commanderen hun kinderen vaker vergeleken met ouders van kinderen die vaker opstandig zijn. Ook blijkt dat vaders vergeleken met moeders vaker gebruik maken van laksheid. Bij zowel moeders als vaders speelt geslacht van het kind geen rol in het strategie-gebruik. Het disciplineren van de ouders blijkt daarnaast het opstandige gedrag van de kinderen niet te voorspellen. De disciplinering-strategie Commanderen wordt bediscussieerd en er worden verklaringen gezocht in de steekproef, meetinstrument en andere kindfactoren voor het niet gevonden effect van disciplineren op opstandige gedrag. Ook worden verschillen in de opvoeding tussen vaders en moeders besproken. Ten slotte worden aanbevelingen en suggesties voor vervolgonderzoek gegeven.

Inleiding

Naarmate jonge kinderen ouder worden, leren lopen en zelf op ontdekking uitgaan moeten ouders grenzen aangeven waardoor nieuwe uitdagingen en spanningen kunnen ontstaan. Peuters worden opstandig: ze luisteren niet naar instructies of doen het

(3)

omgaan om probleemgedrag op latere leeftijd te kunnen voorkomen. In dit onderzoek wordt de bidirectionele relatie onderzocht tussen opstandig gedrag en disciplineren. Niet alleen de samenhang tussen het opstandige gedrag van een kind en het disciplineren van de ouder wordt onderzocht maar ook wat de invloed is van het disciplineren op het opstandige gedrag een jaar later. Tot nu toe is er echter weinig onderzoek naar hoe vaders disciplineren. Het onderzoek richt zich daarom niet alleen op moeders maar ook op vaders.

Disciplineren

Ouders kunnen positieve en negatieve disciplinering-strategieën toepassen. Negatieve strategieën zijn bijvoorbeeld het commanderen of fysiek ingrijpen zonder uitleg. Een ander voorbeeld is toegeven of niet ingrijpen (Van Zeijl et al., 2007). Met commanderen worden verbale uitingen bedoeld die gericht zijn op het laten stoppen van het ongewenste gedrag van een kind zonder uitleg te geven waarom. Fysiek ingrijpen is bijvoorbeeld het weghalen of afpakken van een voorwerp waar een kind niet aan mag komen. Niet ingrijpen of laksheid houdt in dat een ouder de disciplinering-strategie niet goed doorzet en uiteindelijk opgeeft waardoor een kind zijn zin krijgt. Voorbeelden vanpositieve strategieën zijn het gebruiken van afleiding, het tonen van empathie en inductie (Van Zeijl et al., 2007). Afleiding past de ouder toe door de aandacht van het kind op iets anders te richten. Met empathie tonen wordt bedoeld dat ouders interesse hebben en begrip tonen voor de gedachten en gevoelens van hun kinderen door bijvoorbeeld te benoemen dat de ouder begrijpt dat iets moeilijk is voor een kind. Inductie houdt in dat de ouder uitleg geeft waarom een kind bijvoorbeeld niet aan een bepaald voorwerp mag komen en wat de consequenties zijn.

Ouders neigen meestal naar een bepaalde opvoedingsstijl die invloed heeft op de manier van disciplineren. Baumrind (1971) heeft opvoedingsstijlen van ouders in drie groepen verdeeld: de autoritaire, de autoritieve en permissieve opvoedingsstijl. De autoritaire ouder hanteert strikte regels zonder uitleg te geven. De negatieve disciplinering-strategieën

commanderen en fysiek ingrijpen zonder uitleg zullen gebruikt worden door ouders met een meer autoritaire opvoedingsstijl. De autoritieve ouder hanteert ook regels, maar luistert en verplaatst zich in het kind om eventueel het opvoedgedrag aan te passen. Positieve

(4)

opvoedingsstijl kan omschreven worden als een sensitieve opvoedingsstijl omdat de ouders naast het hanteren van de regels ook rekening houden met signalen en gevoelens van een kind. Ouders met een autoritieve opvoedingsstijl zijn het meest succesvol in het opvoeden van sociale en verantwoordelijke kinderen die luisteren naar de ouders (Grusec & Goodnow, 1994). Hoffman (1994) sluit aan op de autoritieve opvoedingsstijl door te stellen dat

discipline pas effectief is als het niet teveel of te weinig opwinding veroorzaakt bij het kind. Oftewel als de ouder een kind te weinig prikkelt door niet in te grijpen, zal het kind de ouder negeren en bij teveel prikkeling, zoals bij lichamelijk straffen, zal het kind te angstig worden en kan het kind de boodschap van de ouder niet goed verwerken. In dit onderzoek wordt onderzocht of het disciplineren van de ouders invloed heeft op het opstandige gedrag van een kind. Ook wordt onderzocht of er samenhang is tussen het opstandige gedrag van een kind en het disciplineren van de ouder. Daarom wordt eerst de relatie tussen het opstandige gedrag van een kind en het disciplineren van de ouder besproken.

Relatie tussen opstandig gedrag en disciplineren

De mate van opstandig gedrag van een kind kan invloed hebben op de keuze die ouders maken om te disciplineren. Ouders van peuters die veel externaliserend gedrag vertonen gebruiken bijvoorbeeld een paar jaar later vaker fysieke discipline (Choe, Olson, & Sameroff, 2013). Del Vecchio en O’Leary (2006) vonden in een groep agressieve peuters dat moeders, als reactie op opstandig gedrag, vaker laksheid lieten zien in combinatie met

(5)

opstandig gedrag op het disciplineren. Negatief gedrag, zoals een moeilijk temperament van het kind, veroorzaakte geen negatief opvoedgedrag van de ouder.

In veel van de genoemde studies is onderzoek gedaan naar het effect van negatief kindgedrag op het gebruik van negatieve disciplinering-strategieën van ouders (Del Vecchio & O’Leary, 2006; Arnold & O’Leary, 1995; Lorber & O’Leary, 2005; Dowling et al., 2009; Belsky et al.,1998). In het huidige onderzoek wordt niet alleen onderzocht of ouders van opstandige kinderen vaker negatieve disciplinering-strategieën gebruiken, maar ook of ouders meer positieve disciplinering-strategieën gebruiken als hun kind minder vaak opstandig is. In dit onderzoek wordt de positieve strategie Afleiding onderzocht naast de negatieve strategieën Commanderen, Laksheid en Fysiek ingrijpen. Verwacht wordt dat de ouders van kinderen die vaker opstandig gedrag laten zien vaker negatieve disciplinering-strategieën gebruiken dan de ouders van kinderen die minder vaak opstandig gedrag laten zien. Andersom wordt verwacht dat ouders met kinderen die minder vaak opstandig zijn vaker gebruik maken van positieve disciplinering-strategieën dan ouders met kinderen die vaker opstandig zijn.

Invloed disciplineren op opstandig gedrag

Naast de relatie tussen opstandig gedrag en het disciplineren van de ouder heeft het disciplineren ook invloed op het opstandige gedrag van een kind. Verschillende theorieën verklaren de bidirectionele relatie tussen disciplineren en opstandig gedrag. Volgens de sociale leertheorie van Bandura (1973) leren kinderen opstandig of agressief gedrag door het voorbeeld van hun ouders te volgen. Kinderen imiteren het gedrag van hun ouders en leren op deze wijze nieuw gedrag aan. Een andere theorie die dit effect kan verklaren is Patterson’s (1982) Coercion Theory. Bijvoorbeeld als een kind afwijzend reageert op een opdracht of vraag van de ouder, dan kan een ouder hierop reageren door te schelden of te schreeuwen. Daarop wordt het kind nog opstandiger en geeft de ouder uiteindelijk toe. Het kind leert hierdoor dat opstandig gedrag wordt beloond en zal dit gedrag vaker gaan gebruiken om zijn zin te krijgen. Oftewel Patterson’s Coercion Theory verklaart dat een combinatie van

negatieve disciplinering-strategieën en een permissieve opvoedingsstijl zorgt voor het in stand houden van probleemgedrag.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat negatieve disciplineren-strategieën

(6)

is in niet-klinische steekproeven gevonden dat harde discipline, inconsistent disciplineren en afwijzing van het kind door de ouder belangrijke voorspellers zijn voor probleemgedrag bij kinderen. Een ander voorbeeld is dat kinderen van moeders die vaak negatieve disciplinering-strategieën gebruiken na 1 jaar vaker agressief gedrag vertonen. Dit effect is echter alleen aanwezig bij de minder sensitieve moeders (Alink et al., 2009). Van Zeijl et al. (2007) concluderen in hun onderzoek dat zowel positieve als negatieve disciplinering-strategieën invloed hebben op externaliserend gedrag, maar dat dit afhankelijk is van het temperament van het kind. Kinderen met een moeilijk temperament blijken gevoeliger te zijn voor zowel positieve als negatieve disciplinering-strategieën vergeleken met kinderen met een

makkelijker temperament.

Positieve disciplinering-strategieën kunnen leiden tot minder externaliserend gedrag bij het kind (Rothbaum & Weisz, 1994; Van Zeijl et al., 2007; Choe et al., 2013). Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting Sensitive Discipline (VIPP-SD) is een voorbeeld van een interventie voor het bevorderen van positieve disciplinering-strategieën. VIPP-SD is een kortdurend preventief interventieprogramma gericht op het verminderen van externaliserend gedrag door middel van sensitief disciplineren. Tijdens de bezoeken werden disciplinering-strategieën zoals inductie en afleiding geïntroduceerd, video-opnamens bekeken en feedback gegeven om sensitieve discipline te bevorderen. Na afloop van de interventie werd in de interventiegroep door de ouders meer positief gedisciplineerd in vergelijking met de ouders uit de controlegroep. Daarnaast vertoonden de kinderen uit de interventiegroep minder externaliserend gedrag dan de kinderen uit de controlegroep (Van Zeijl et al., 2006).

In het huidige onderzoek wordt het effect van disciplineren van de ouder op het opstandige gedrag van het kind een jaar later gemeten. Omdat het onderzoek onderdeel is van een longitudinale studie die vier jaar duurt wordt er gebruik gemaakt van de data van

onderzoeksjaar 1 en onderzoeksjaar 2. Er wordt verwacht dat de kinderen van ouders die vaak negatieve disciplinering-strategieën gebruiken een jaar later meer opstandig gedrag laten zien dan de kinderen van ouders die vaker positieve disciplinering-strategieën gebruiken.

Verschillen tussen jongens en meisjes en moeders en vaders

(7)

Kuczynski, Kochanska, Radke-Yarrow, & Girnius-Brown, 1987). Er van uitgaande dat jongens vaker opstandig gedrag vertonen dan meisjes wordt in het huidige onderzoek onderzocht of ouders ook verschillend met hun zonen en dochters omgaan in relatie tot het disciplineren. Onderzoek toont namelijk aan dat, ongeacht het temperament van het kind, moeders bij jongens bijvoorbeeld vaker gebruik maken van lichamelijke straffen dan bij meisjes (Gordon, 1983).Jongens uit disharmonieuze families lijken daarnaast door ouders meer blootgesteld te worden aan inconsistente en dwingende discipline dan meisjes (Dadds, Sheffield, & Holbeck, 1990). Volgens Jansen et al. (2012) gebruiken ouders vaker strenge discipline bij jongens dan bij meisjes. Volgens de onderzoeker kan het geslacht van het kind als een moderater werken tussen het disciplineren van de ouder en externaliserend gedrag van het kind. Het nadeel van deze studie is dat gebruik gemaakt is van ouder-rapportages

waardoor de kans groter is op seksespecifieke en sociaal wenselijke antwoorden. Daarentegen gebruiken ouders volgens Kerr, Lopez, Olsen en Sameroff (2004) geen verschillende

disciplinering-strategieën voor zonen en dochters.

In meerdere onderzoeken worden verschillen in strategiegebruik gevonden tussen vaders en moeders. Moeders rapporteren bijvoorbeeld minder fysieke discipline en meer inductie dan vaders (Kerr et al., 2004). Daarnaast maken moeders vaker gebruik van

vriendelijke begeleiding bij hun kinderen dan vaders (Blandon & Volling, 2008). Rothbaum en Weisz (1994) vonden dat de opvoeding door de moeder een betere voorspeller is van externaliserend gedrag dan opvoeding door de vader in cross-sectional studies.

Deater-Deckard en Dodge (1997) concluderen in hun onderzoek dat het effect van harde discipline op externaliserend gedrag afhangt van het geslacht van de ouder en het kind. Zo blijkt dat

wanneer ouder en kind van hetzelfde geslacht zijn het effect wordt versterkt. De relatie tussen harde discipline van moeders en externaliserend gedrag van het kind was sterker voor meisjes dan voor jongens. Ouders hebben een unieke invloed op het gedrag van het kind afhankelijk van het geslacht van het kind. Zo lijken vaders een grotere invloed te hebben dan moeders op de socialisatie van hun dochters (Kosterman, Haggerty, Spoth, & Redmond, 2004).

(8)

Onderzoeksvragen

Samengevat wordt in deze studie de bidirectionele relatie tussen het disciplineren van de ouder en het opstandige gedrag van een kind onderzocht. Op basis van de literatuur worden de volgende onderzoeksvragen en hypothesen onderzocht:

1) Is er een relatie tussen de mate van opstandigheid van een kind en het strategiegebruik van de ouder?

Verwacht wordt dat ouders van de kinderen die vaker opstandig gedrag laten zien vaker negatieve disciplinering-strategieën gebruiken; en dat ouders met kinderen die minder vaak opstandig zijn vaker gebruik maken van positieve disciplinering-strategieën. Er wordt bovendien onderzocht of vaders en moeders verschillende disciplinering-strategieën gebruiken afhankelijk van het geslacht van het kind.

2) Zijn de disciplinering-strategieën die ouders gebruiken in het eerste

onderzoeksjaar (T1) voorspellend voor het opstandige gedrag van de kinderen een jaar later (T2)?

Verwacht wordt dat de kinderen van ouders die vaak negatieve disciplinering-strategieën gebruiken een jaar later meer opstandig gedrag laten zien dan de kinderen van ouders die vaker positieve disciplinering-strategieën gebruiken. Bovendien wordt onderzocht of hierin verschillen zijn tussen moeders en vaders.

Methode

Dit onderzoek is uitgevoerd binnen de studie ‘Boys will be boys’ van de afdeling Algemene en Gezinspedagogiek van de Universiteit Leiden. ‘Boys will be boys’ is een vierjarige longitudinale studie die gericht is op vroege seksespecifieke opvoeding en

(9)

meisje. Door deze onderzoeksopzet is het ook mogelijk de verschillen in gedrag tussen ouders en kinderen met een verschillend geslacht en leeftijd binnen een gezin te analyseren.

Aan de studie hebben in het eerste onderzoeksjaar 390 Nederlandse gezinnen met twee kinderen mee gedaan, met een leeftijdsverschil tussen de kinderen van ongeveer 18 tot 30 maanden. Gezinnen konden mee doen als het jongste kind ongeveer 12 maanden oud was. De gezinnen zijn geworven via de Gemeentelijke Basis administratie van verschillende steden en dorpen uit het westen van Nederland en ouders konden zelf aangeven of zij mee wilden doen aan het onderzoek. Eenouder gezinnen, ouders of kinderen met ernstige lichamelijke of verstandelijke beperkingen en ouders die niet zijn geboren in Nederland en geen Nederlands spreken zijn uitgesloten van deelname aan het studie. Hiervoor is gekozen om de

homogeniteit te waarborgen.

De studie duurt vier jaar waarin elk jaar huisbezoeken plaatsvinden. Tijdens een huisbezoek zijn verschillende observatie en computertaken uitgevoerd. Deze taken zijn voornamelijk gericht op onderzoek naar sensitiviteit en disciplineren van de ouder, onderwerpen die veel worden besproken in de literatuur in relatie tot de ontwikkeling van opstandig gedrag. In het eerste jaar zijn huisbezoeken voor vaders en moeders gepland rond de eerste verjaardag van het jongste kind. Vervolgens is dit 3 jaar herhaald, de laatste huisbezoeken vinden plaats als het jongste kind ongeveer 4 jaar oud is.

Steekproef

In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een aselecte steekproef van 96 gezinnen die deelnemen aan de studie Boys will be boys. 22 Gezinnen bestaan uit twee jongens, 26 gezinnen bestaan uit twee meisjes. Daarnaast zijn er 29 gezinnen waarvan het oudste kind een jongen is en de jongste een meisje en er zijn 19 gezinnen waarvan het oudste kind een meisje is en de jongste een jongen. De steekproef voor dit onderzoek bestaat uit vaders,moeders en hun oudste kinderen. Het aantal jongens en meisjes in de steekproef is ongeveer gelijk verdeeld: 50 jongens en 46 meisjes. Ten tijde van het eerste huisbezoek zijn de oudste kinderen gemiddeld drie jaar (3,1) oud (SD=0,28) en ten tijde van het tweede onderzoeksjaar gemiddeld vier (4,1) jaar oud (SD= 0,28).

(10)

hoge sociaal economische status (SES) (77,1%). Moeders werken in het eerste onderzoeksjaar gemiddeld 26 uur per week (SD=7,93) en vaders gemiddeld 37 uur per week (SD=5,88).

Procedure

De ouders die voor de studie Boys will be boys zijn geselecteerd, hebben een brief gekregen met daarin het doel en korte uitleg van de studie. Zodra de ouders hun deelname hadden bevestigd, werden zij benaderd door de Universiteit Leiden. De gezinnen zijn twee keer per jaar ingepland voor een huisbezoek op basis van de verjaardag van het jongste kind met de vader en de moeder apart. Tussen een huisbezoek met vader en een huisbezoek met moeder zaten een aantal weken.

De huisbezoeken duurden in totaal ongeveer twee uur en bestonden uit verschillende observatietaken die zijn gefilmd. Twee onderzoekers waren bij de huisbezoeken aanwezig. De eerste onderzoeker had tijdens het huisbezoek de leiding over de observatietaken en het filmen. De tweede onderzoeker ondersteunde de eerste onderzoeker en deed computertaken met de ouders en het oudste kind en hield het jongste kind bezig als de ouder taken uitvoerde met het oudste kind. Voor de start van een huisbezoek werd een korte introductie gegeven en moesten ouders tekenen deelname aan het onderzoek. De ouders kozen zelf de plek uit waar zij de taken wilden uitvoeren, meestal in de woonkamer. De ouder deed tijdens een

huisbezoek eerst met beide kinderen afzonderlijk verschillende observatietaken en vervolgens voerde de ouder een aantal observatietaken uit met beide kinderen samen. Aan het einde van elk huisbezoek kregen de kinderen een klein cadeau en na elk tweede huisbezoek kregen de ouders 30 euro voor deelname aan het onderzoek. De huisbezoeken zijn uitgevoerd door getrainde bachelor- en masterstudenten onder begeleiding van promovendi van de Universiteit Leiden.

(11)

onderzoeker dat de kinderen alleen met de knuffel mochten spelen. Na weer twee minuten mochten de kinderen met het al het speelgoed spelen en was de observatietaak afgerond. De ouder werd gevraagd op dezelfde wijze te reageren zoals hij of zij normaal ook zou doen in een soortgelijke situatie.

Meetinstrumenten

In het huidige onderzoek is de relatie tussen opstandig gedrag en de disciplinering strategieën van de ouders onderzocht door middel van de observatietaak ‘Aantrekkelijk speelgoed’. Voor deze observatietaak zijn kind en ouderschalen gecodeerd

Opstandig gedrag. Op de kindschaal is aangegeven of een kind aan het speelgoed komt of ernaar reikt (Opstandig gedrag). Het kind moet bij het reiken een duidelijk beweging maken naar het speelgoed met de intentie om het speelgoed aan te raken, Als het kind tijdens de observatietaak niet aan het speelgoed is gekomen of ernaar heeft gereikt dan is dit

gecodeerd als 0. Zodra een kind wel aan het speelgoed komt of ernaar reikt wordt opstandig gedrag gecodeerd voor 10 seconden. Ook als een kind tijdens deze 10 seconden meerdere keren aan het speelgoed komt of ernaar reikt telt alleen de eerste keer mee. Als het kind na deze 10 seconden weer aan het speelgoed komt of ernaar reikt wordt er weer een periode van 10 seconden geturfd. Het aantal periodes van 10 seconden waarin een kind aan het speelgoed is gekomen of ernaar heeft gereikt is aan het einde van het coderen bij elkaar opgeteld. Deze waarde geeft de opstandigheid van het kind aan gedurende observatietaak. Als een kind per ongeluk het speelgoed aanraakt dan is dit niet gecodeerd als opstandig gedrag. De films waarin het kind aan het speelgoed komt of er naar reikt en de ouder op geen enkel moment de opdracht geeft om niet aan het speelgoed te komen of juist wel de opdracht geeft om aan het speelgoed te komen zijn niet meegenomen in de studie. Op T1 hebben 9 codeurs het

opstandige gedrag gecodeerd met een intraclass correlatie coëfficiënt van 0,97 (range 0,92-1,00). Op T2 is het opstandige gedrag door 23 codeurs gecodeerd met een intraclass correlatie van 0,95 (range 0,90-0,99).

(12)

speelgoed vandaan te houden. Fysiek ingrijpen (Fysiek) is gecodeerd als de ouder het kind stopt met het reiken naar of het aanraken van het speelgoed door fysiek in te grijpen. Dit kan bijvoorbeeld door het kind vast te houden, te blokkeren of het speelgoed te verplaatsen. Niet ingrijpen (Laksheid) is gecodeerd als de ouder tijdens de 10 seconden niet reageert op het kind. Afleiding (Afleiding) is gecodeerd als de ouder reageert met het doel de aandacht van het kind weg te halen van het speelgoed. Dit kan zowel verbaal als non-verbaal door

bijvoorbeeld te wijzen, een spelletje voor te stellen of een gesprek aan te gaan over het speelgoed. Tijdens de 10 seconden van opstandig gedrag is gecodeerd welke disciplinering-strategieën de ouder gebruikt door deze aan te kruisen. In deze 10 seconden kunnen

verschillende strategieën worden gecodeerd, maar een bepaalde strategie kan tijdens deze periode maar een keer gecodeerd worden. De waarden van de ouderschalen geven aan hoe vaak op welke wijze is gereageerd op het gedrag van het kind. 10 Codeurs hebben de ouderschaal gecodeerd in het eerste onderzoeksjaar met een intraclass correlatie coëfficiënt van 0,94 (0,90-0,99) voor de strategie Commanderen, 0,93 (0,83-0,99) voor de strategie Fysiek, 0,94 (0,85-0,98) voor de strategie Laskheid en 0,85 (0,70-0,94) voor de strategie Afleiding.In een eerdere fase in het onderzoek zijn ook andere positieve disciplinering-strategieën geobserveerd zoals empathie en inductie. Deze disciplinering-strategieën zijn niet meegenomen in dit onderzoek, omdat de betrouwbaarheid bij het coderen van deze strategieën niet

voldoende was.

Resultaten

  Voordat de hypotheses zijn getoetst, is een data-inspectie uitgevoerd om de

normaliteit van de variabelen, de uitbijters en missende waarden te onderzoeken. Vervolgens zijn verschillende toetsen uitgevoerd om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen.

Data- inspectie

(13)

disciplinering-strategieën van moeders en vaders, deze variabelen zijn gebruikt in de analyses. Er zijn geen missende waarden aanwezig in de data set.

Moeders. In de bovenste helft van Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de

disciplinering-strategieën van moeders en het opstandige gedrag van het kind bij moeders. Uit de gemiddelden blijkt dat de kinderen bij moeder in het eerste onderzoeksjaar (T1) en in het tweede onderzoeksjaar (T2) gemiddeld 7 keer opstandig gedrag laten zien. Vier kinderen zijn niet opstandig geweest bij moeder op T1. De verdelingen van de variabelen Fysiek en

Afleiding bij moeders op T1 komen overeen met een normaalverdeling. Dit is te zien aan de

Zscheefheid en Zkurtosis die vallen binnen de regel ‘0 = normaal, < -3 of > 3: niet normaal’

(Kroonenberg, 2006). De verdelingen van de variabelen Commanderen en Laksheid bij moeders op T1 zijn niet normaal verdeeld. De uitbijters worden niet gezien als foute of extreme waarden. De scheefheid van deze variabelen is mogelijk veroorzaakt doordat het strategieën zijn die minder worden gebruikt, waardoor de verdeling per definitie scheef is. Een log transformatie van de variabelen verbeterde de normaliteit niet, daarom is besloten de analyses met de oorspronkelijke variabelen uit te voeren.

(14)

Tabel 1.

Beschrijvende gegevens van de verdelingen moeders en vaders

zscheefheid = scheefheid/standaardmeetfout

zkurtosis = kurtosis/standaardmeetfout

Opstandig gedrag. Om de relatie tussen het opstandige gedrag van het kind en de disciplinering-strategieën van ouders te onderzoeken is een gemiddelde mate van

opstandigheid voor ieder kind berekend. Hiervoor zijn de Z-scores van de opstandigheid van het kind bij moeders en vaders gebruikt. Hiervoor is gekozen zodat dezelfde

opstandigheidsscore gebruikt kon worden bij analyses om het disciplineren van vader en moeder te kunnen vergelijken. De variabele Opstandig gedrag op T1 is berekend als het gemiddelde van de Z-score van vader en moeder, (N=95, M=0, SD=0,82). In deze groep is 1 gezin niet meegenomen omdat het oudste kind zowel bij vader als bij moeder geen opstandig gedrag heeft laten zien waardoor geen disciplinering-strategieën gescoord konden worden. Er is eenzelfde variabele opstandig gedrag op T2 gemaakt waarbij twee gezinnen niet zijn meegenomen omdat het oudste kind bij vader en moeder geen opstandig gedrag heeft laten zien,(N=94, M=0, SD=0,90). Deze variabele is gebruikt om te onderzoeken in hoeverre de disciplinering-strategieën van ouders op T1 het opstandige gedrag voorspellen op T2. De variabele gemiddelde opstandigheid op T1 is verdeeld in een groep “weinig opstandig” en een groep “vaker opstandig” (zie Tabel 2).

N Min Max M SD zscheefheid zkurtosis

moeders

Opstandig gedrag T1 96 0 19 7,06 4,41 2,23 -0,21 Commanderen T1 92 0 1 0,49 0,19 1,86 3,41 Fysiek T1 92 0 0,58 0,24 0,16 0,20 -1,82 Laksheid T1 92 0 1 0,10 0,17 11,42 20,90 Afleiding T1 92 0 0,50 0,18 0,15 2,46 -0,80 Opstandig gedrag T2 96 0 23 7,23 5,50 3,75 0,50

Vaders

(15)

Tabel 2.

Gemiddelde (M) en SD opstandigheid T1, voor de groepen ‘weinig opstandig’ en ‘vaker

opstandig’

Verschillen tussen jongens en meisjes en vaders en moeders. Voordat antwoord is gegeven op de onderzoeksvragen is onderzocht of jongens meer opstandig gedrag laten zien dan meisjes en of verschillen in het geslacht van het kind een rol spelen. Op T1 blijkt dit niet zo te zijn, er is geen significant verschil in opstandig gedrag tussen jongens en meisjes op T1 in de steekproef (t(93) = 0,43,p = 0,65). Op T2 is er wel een significant verschil in opstandig gedrag tussen jongens en meisjes, (t(92) = 2,86, p < 0,01). Jongens (N=48, M=0,24,

SD=0,99) laten op T2 significant vaker opstandig gedrag zien dan meisjes (N= 46, M=-0,25, SD=0,60). De verschillen tussen moeders en vaders en moeders is ook onderzocht. In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de percentages gebruikte disciplinering-strategieën van moeders en vaders gesplitst in de twee groepen opstandigheid.  

Tabel 3

Percentages en SD’s van type strategie ten opzichte van elkaar op T1 moeders (N = 92) en

vaders (N= 84) 

    Commanderen Fysiek Laksheid Afleiding

Weinig opstandig

Moeder 53(23,1) 22(18,4) 10(21,0) 16(17,1) Vader 56(24,9) 19(17,6) 12(21,1) 14(18,8) Vaker

opstandig

Moeder 45(12,3) 26(12,8) 10(13,0) 20(12,6) Vader 43(17,9) 23(15,5) 18(24,5) 16(13,7)

Relatie tussen opstandig gedrag en disciplineren

Om antwoord te geven op de vraag of er een relatie is tussen de mate van

opstandigheid van een kind en het strategiegebruik van de ouder is een Repeated Measures ANOVA (RM ANOVA) uitgevoerd. Strategiegebruik is in de toets gebruikt als afhankelijke variabele. De vier verschillende strategieën (Commanderen, Fysiek, Laksheid en Afleiding) zijn ingevoerd als within subjects factor. Naast mate van opstandig gedrag (weinig vs vaker)

N M SD

Weinig opstandig

Moeders 47 4,17 2,45

Vaders 47 3,62 3,17

Totaal 47 7,79 3,46

Vaker opstandig

Moeders 48 10,04 3,87

Vaders 48 9,98 5,07

(16)

is ook geslacht van het kind (jongen/meisje) als between factor ingevoerd om te onderzoeken of ouders bij jongens of meisjes verschillende strategieën gebruiken. Twee toetsen zijn uitgevoerd, voor moeders en vaders apart.

Voor moeders blijkt dat er een significant hoofdeffect is van type strategie, F(3,264) = 69,77, p<0,001. Dit betekent dat de ene strategie significant vaker is gebruikt dan de ander. In Tabel 3 is te zien dat Commanderen het meeste is gebruikt als strategie. Er zijn geen

significante interactie-effecten met de strategieën Commanderen, Fysiek, Laksheid en Afleiding gevonden: de strategieën zijn door moeders in beide groepen opstandige kinderen even vaak toegepast. Er is ook geen significant interactie-effect gevonden met geslacht van het kind: moeders gebruiken bij jongens geen andere strategieën als reactie op opstandig gedrag dan bij meisjes.

Ook voor vaders is er een hoofdeffect voor type strategie, F(3,240) = 43,25, p <0,001. Vaders hebben net zoals moeders het vaakst de strategie Commanderen gebruikt als reactie op opstandig gedrag (zie Tabel 3). Bij vaders is in tegenstelling tot moeders wel een interactie-effect gevonden tussen type strategie en opstandig gedrag, F(3,240) = 3,05, p <0,05: vaders gebruiken voor de twee opstandigheidsgroepen verschillende strategieën. Om te onderzoeken waar deze verschillen in zitten is een post hoc t-toets met Bonferoni correctie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de strategie Commanderen relatief vaker gebruikt is bij kinderen die weinig opstandig zijn dan bij kinderen die vaker opstandig zijn, t(82) = 2,769, p <0,01. Uit de RM ANOVA komt naar voren dat de andere strategieën even vaak zijn toegepast in de groep weinig vaker opstandige kinderen. Met behulp van een correlatietoets is ook gekeken naar de samenhang tussen opstandig gedrag op T1 en disciplineren op T1. Uit deze toets komt het verschil in het gebruik van de strategie Commanderen in de verschillende

opstandigheidsgroepen terug in de vorm van een negatieve correlatie. De strategie Laksheid komt in tegenstelling tot de RM ANOVA in de correlatietoets naar voren als een positieve correlatie, r(84)=0,264, p< 0,01: Laksheid wordt door vaders vaker gebruikt naarmate kinderen opstandiger zijn (zie Tabel 4). Er is bij vaders geen significant interactie-effect gevonden met geslacht van het kind: vaders gebruiken bij jongens geen andere strategieën als reactie op opstandig gedrag dan bij meisjes.

(17)

factor. Voor iedere strategie zijn aparte analyses uitgevoerd. Alleen voor de strategie Laksheid is een significant hoofdeffect gevonden, F(1,77) = 4,10, p <0,05. Vaders maken significant vaker gebruik van Laksheid dan moeders. De andere drie strategieën zijn relatief gezien even vaak gebruikt door vaders en moeders. Er is geen interactie-effect gevonden met opstandig gedrag van het kind. Er is geen relatie tussen de opstandigheid van het kind en de verschillen in strategiegebruik tussen moeders en vaders.

Invloed strategiegebruik T1 op opstandig gedrag T2

Ookis onderzocht of disciplinering-strategieën die ouders gebruiken op T1 voorspellend zijn voor opstandig gedrag van het kind op T2. De variabele gemiddelde opstandigheid T2 is gebruikt voor deze onderzoeksvraag. Om dit te onderzoeken is eerst gebruik gemaakt van een correlatietoets.Hieruit komt naar voren dat de disciplinering-strategieën op T1 niet correleren met het opstandige gedrag van het kind op T2 (zie Tabel 4). Opstandig gedrag op T1 is wel positief gecorreleerd met opstandige gedrag op T2, r(94)= ,452, p< 0,001: meer opstandig gedrag op T1 betekent ook meer opstandig gedrag op T2. Omdat de strategie variabelen niet samenhangen, ook niet als wordt gecorrigeerd voor opstandig gedrag op T1, wordt er geen regressieanalyse uitgevoerd. Oftewel disciplineren is niet gerelateerd aan opstandig gedrag een jaar later.

Tabel 4

Correlatietabel met strategieën moeders (M) en vaders (V) en opstandig gedrag (Opst)

Fys-M Laks-M Afl-M Com-V Fys-V Laks-V Afl -V Opst T1 Opst T2

Com-M -0,36** -0,42** -0,38** 0,02 0,002 -0,07 0,07 -0,23* -0,10

Fys-M -0,35** -0,22* -0,11 0,34** -0,09 -0,07 0,12 0,20

Laks-M -0,26* 0,15 -0,28* 0,07 -0,01 0,01 -0,04

Afl-M -0,09 -0,03 0,11 -0,001 0,14 -0,03

Com-V -0,19 -0,61** -0,31** -0,35** -0,15

Fys-V -0,36** -0,24* 0,11 0,07

Laks-V -0,23* 0,26* 0,07

Afl -V -0,02 0,02

Opst T1 0,45**

(18)

Discussie

Het doel van deze studie was de relatie tussen opstandig gedrag van het kind en het disciplineren van de ouder te onderzoeken. Bovendien is onderzocht of het geslacht van het kind hierin een rol speelt en of er verschillen zijn tussen moeders en vaders in de manier van disciplineren. Uit de resultaten blijkt dat er alleen voor vaders een relatie aanwezig is tussen opstandig gedrag en disciplineren. Daarnaast maken vaders in onderzoeksjaar 1 vaker gebruik van de negatieve disciplinering-strategie Laksheid in vergelijking met moeders.

Disciplinerings-strategieën lijken daarentegen voor zowel moeders als vaders niet het opstandige gedrag van hun kinderen een jaar later te voorspellen.

Relatie tussen opstandig gedrag en disciplineren

(19)

moet worden om te onderzoeken of ouders die vaak commanderen gebruiken ook uitleg geven over de regels.

Een andere verklaring voor de verschillen in het commanderen kan gezocht worden bij de sensitiviteit van de ouder en gehechtheid van het kind. Sensitiviteit is niet meegenomen in dit onderzoek maar kan wel invloed hebben op het gedrag van de ouder en het kind. Volgens de gehechtheidstheorie van John Bowlby (1969) zoeken kinderen vanuit biologisch

uitgangspunt hun ouders op voor veiligheid en bescherming. Kinderen die veilig gehecht zijn weten dat zij bij hun ouders terecht kunnen en hebben meer vertrouwen in hun ouders en zullen beter luisteren. Veilig gehechte kinderen hebben sensitieve ouders die de signalen van hun kinderen opvangen en hier op een adequate manier op reageren (Shaw & Bell, 1993). Disciplineren door een sensitieve ouder is effectiever dan disciplineren door een ouder die minder betrokken is bij zijn of haar kind (Grusec & Goodnow, 1994). Als ouders niet sensitief zijn richting hun kind, moet het kind meer zijn best doen om aandacht te krijgen, bijvoorbeeld door zich opstandig te gedragen. Kinderen van ouders die sensitief zijn zullen een grotere wil tonen om naar hun ouders te luisteren dan kinderen van minder sensitieve ouders (Grusec & Goodnow, 1994). Zo laten bijvoorbeeld de kinderen van moeders die op de leeftijd van 1 jaar weinig sensitief zijn, een jaar later meer agressief gedrag zien (Shaw, Keenan, & Vondra, 1994). Ouders in het huidige onderzoek die vaker commanderen zijn mogelijk sensitiever dan ouders die minder vaak commanderen. In vervolgonderzoek moet de sensitiviteit van de ouder meegenomen worden om te onderzoeken wat het effect hiervan is op het opstandige gedrag van een kind en het disciplineren van de ouder.

(20)

Naast de relatie tussen het opstandig gedrag en het commanderen wordt ook nog een andere relatie gevonden. Naarmate kinderen meer opstandig worden blijken ouders een lichte voorkeur te hebben voor de strategie Laksheid. Deze relatie is alleen aanwezig voor vaders. Het gebruik van deze strategie naarmate kinderen opstandiger worden komt deels overeen met het onderzoek van Del Vecchio en O’Leary, 2006 waarin moeders in een groep agressieve peuters als reactie op het opstandige gedrag vaker laksheid laten zien in combinatie met overactief disciplineren vergeleken met de moeders met minder agressieve peuters. De combinatie met overactief disciplineren wordt echter niet gevonden in het huidige onderzoek. Het is mogelijk dat de vaders uit het onderzoek bij kinderen die steeds opstandiger worden het disciplineren sneller opgeven omdat de eerder gebruikte disciplinering-strategieën geen gewenst effect hebben op het kind, wat gedeeltelijk verklaard kan worden door Patterson’s (1982) Coercion Theory. De gevonden relatie tussen Laksheid en opstandig gedrag in deze studie is niet heel sterk dus er kunnen alleen voorzichtige conclusies getrokken worden.

Verschillen tussen jongens en meisjes en moeders en vaders

In deze studie zijn tegen de verwachtingen in geen verschillen gevonden in het disciplineren van ouders bij jongens en meisjes. Daarnaast blijken jongens niet vaker opstandig gedrag te laten zien dan meisjes in het eerste onderzoeksjaar. Dat er in

onderzoeksjaar 1 geen verschil in geslacht van het kind is gevonden verklaard mogelijk ook dat geslacht van het kind geen rol speelt in het strategiegebruik van vaders en moeders. Uit de studie van Alink et al. (2006) blijkt wel dat jongens vaker agressief gedrag laten zien dan meisjes. In deze studie is voor het meten van externaliserend gedrag gebruik gemaakt van ouderrapportages. Omdat in de huidige studie het opstandige gedrag gemeten is door

observaties zijn ouders mogelijk minder beïnvloed door seksespecifieke vooroordelen die bij zelfrapportages meer zullen voorkomen. Het gebruik van observaties in de huidige studie kan hierdoor wellicht een beter beeld geven van de verschillen tussen jongens en meisjes in opstandig gedrag.

(21)

door een gebrek aan warmte en inductie dan het disciplineren door moeders (Kerr et al., 2004). Zowel vaders als moeders geven aan dat moeders sensitiever, voorzichtiger en

verantwoordelijker zijn (Wille, 1995). Daarnaast besteden moeders, ondanks dat zij meer zijn gaan werken dan vroeger, nog steeds de meeste tijd in de verzorging van hun kind (Bittman & Wajcman, 2000). Doordat moeders vaker de lichamelijke verzorging op zich nemen zijn zij zich meer bewust van tijdschema’s dan vaders waardoor vaders flexibeler en minder streng zijn in de opvoeding (Craig, 2006). De leeftijd van het kind kan ook een rol spelen. Naarmate kinderen ouder worden gaan vaders meer verbale instructies geven. Bij jonge kinderen geven vaders minder verbale instructies dan moeders (Fagot & Hagan, 1991). Een combinatie van minder sensitief, flexibeler en minder verbaal zijn dan moeders kan verklaren dat vaders vaker gebruik maken van Laksheid en gewend zijn hun kinderen meer hun gang te laten gaan. Een soortgelijk onderzoek met jonge en oudere kinderen moet uitgevoerd worden om te onderzoeken of leeftijd van het kind een rol speelt in het verschil in disciplineren tussen vaders en moeders.

De ouders in de huidige studie zijn grotendeels hoog opgeleid en hebben een hoge SES. Dit kan een verklaring zijn voor de geringe verschillen in opstandig gedrag bij vaders en moeders en tussen jongens en meisjes. Het is bekend dat ouders met een lagere SES meer traditionele familie patronen hebben waardoor er ook meer familieconflicten kunnen ontstaan (Marks, Lam, & McHale, 2009). Het kan zijn dat in een steekproef met een lage SES het verschil in disciplineren tussen vaders en moeders wel invloed heeft het opstandig gedrag van kinderen. Daarnaast hebben de ouders zich voor dit onderzoek vrijwillig op kunnen geven. Ouders die in het dagelijks leven veel problemen ervaren in de opvoeding zijn mogelijk minder geneigd zich op te geven voor dit soort onderzoeken dan ouders die deze problemen minder ervaren. De vraag is dus in hoeverre deze steekproef representatief is voor de Nederlandse bevolking. Soortgelijke onderzoeken moeten herhaald worden met een representatieve steekproef voordat generaliserende conclusies getrokken kunnen worden.

Invloed disciplineren op opstandige gedrag

Vervolgens is onderzocht of het disciplineren van de ouders voorspellend is voor het opstandige gedrag van het kind een jaar later. In tegenstelling tot de hypothese komt uit de resultaten naar voren dat zowel positieve als negatieve strategieën niet voorspellend zijn voor het opstandige gedrag een jaar later. Verhoeven et al. (2010) vonden een vergelijkbaar

(22)

invloed hebben op het externaliserende gedrag van jongens. Dit wordt volgens de

onderzoekers verklaard doordat het externaliserende gedrag van de kinderen, beïnvloed door bijvoorbeeld het IQ of temperament, meer invloed heeft op het disciplineren van de ouder dan het disciplineren van de ouder invloed heeft op het opstandige gedrag van een kind. Een andere verklaring is dat deze kinderen binnen een normale range van externaliserend gedrag vallen en dat daardoor negatieve strategieën weinig tot geen invloed hebben op het gedrag van het kind. Het effect van disciplineren op het opstandige gedrag zou sterker zijn bij kinderen die meer externaliserend gedrag vertonen (Verhoeven et al., 2010). Dit komt ook overeen met het onderzoek van Zeijl et al. (2007) waarbij kinderen met een moeilijk temperament

gevoeliger waren voor zowel positieve als negatieve disciplinering-strategieën. Het kan zijn dat de kinderen in het huidige onderzoek een makkelijker temperament hebben en daardoor het disciplineren minder invloed heeft op het opstandige gedrag. Bepaalde populaties lijken bijvoorbeeld ook minder baat te hebben bij interventieprogramma’s om externaliserend gedrag te verminderen. Het interventieprogramma VIPP-SD heeft bijvoorbeeld meer effect op kinderen die een moeilijke thuissituatie hebben dan op kinderen die hier niet mee te maken hebben. Het VIPP programma dat gericht is op gehechtheid en sensitiviteit zonder het disciplineren blijkt vooral effectief te zijn in het verbeteren van de sensitiviteit van moeders en de gehechtheid van het kind met een moeilijk temperament (Juffer,

Bakermans-Kranenburg, & Van IJzendoorn, 2007). Naast het temparament van het kind kan de

sensitiviteit van de ouders in de huidige steekproef invloed hebben gehad op het effect van disciplineren op het opstandige gedrag. Ouders van kinderen die vaak negatieve

disciplinering-strategieën gebruiken vertonen na 1 jaar vaker agressief gedrag, maar dit is alleen het geval bij de minder sensitieve ouders (Alink et al., 2009). Het is mogelijk dat de ouders in de huidige steekproef voldoende sensitief zijn waardoor er geen effect van disciplineren op het opstandige gedrag wordt gevonden.

Voor het huidige onderzoek was geen meetinstrument beschikbaar om het

(23)

gebruiken om opstandig gedrag te meten om meer en betrouwbaardere conclusies te kunnen trekken.

Sterke punten en implicaties

Een voordeel van deze studie is dat er onderzoek gedaan is bij jonge kinderen in de leeftijd van 3 tot 4 jaar oud om al op jonge leeftijd de ontwikkeling van probleemgedrag te kunnen onderzoeken. Hierdoor kan op jonge leeftijd de ontwikkeling van probleemgedrag in de gaten gehouden worden om erger probleemgedrag op latere leeftijd te voorkomen. Een ander voordeel van deze studie is dat er zowel longitudinaal als cross-sectioneel onderzoek is gedaan om de relatie tussen opstandig gedrag en disciplineren te onderzoeken. Patterson’s (1982) Coercion Theory laat bijvoorbeeld zien dat het gedrag van de ouder en kind in korte periodes achter elkaar plaatsvinden waardoor het van belang is niet alleen longitudinaal onderzoek te doen. Een ander sterk punt van deze studie is dat er gebruik is gemaakt van observaties in een natuurlijke setting waardoor minder kans is op sociaal wenselijk gedrag en het gedrag geobserveerd kan worden op het moment dat het plaatsvindt. Daarnaast is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een steekproef bestaande uit zowel jongens als meisjes en vaders en moeders wat nog niet in veel onderzoeken is toegepast.

Bij het ontwikkelen van preventie en interventieprogramma’s moet naast het opvoedgedrag van de ouder ook rekening gehouden worden met de invloed van het

kindgedrag op het opvoedgedrag van de ouder. Het is daarom belangrijk ouders te begeleiden hoe om te gaan met het opstandig gedrag van hun kind om effectievere

disciplinering-strategieën te kunnen toepassen. Ten slotte is het van belang dat vaders meer worden

(24)

Literatuurlijst

Alink, L. R. A., Mesman, J., Van Zeijl, J., Stolk, M. N., Juffer, F., Koot, H. M., et al. (2006). The early childhood aggression curve: Development of physical aggression in 10- to 50 month-old children. Child Development, 77, 954-966.

Alink, L. R. A., Mesman, J., Van Zeijl, J., Stolk, M. N., Juffer, F., Bakermans-Kranenburg, M. J., et al. (2009). Maternal sensitivity moderates the relation between negative discipline and aggression in early childhood. Social Development, 18, 99-120. Arnold, E. H., O’Leary, S. G. (1995). The effect of child negative affect on maternal

discipline behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 23, 585-595.

Belsky, J., Hsieh, K. H., Crnic, K. (1998). Mothering, fathering, and infant negativity as antecedents of boys’externalizing problems and inhibition at age 3 years: Differential susceptibility to rearing experience. Development and Psychopathology, 10, 301-319. Bittman, M., Wajcman, J. (2000). The rush hour: The character of leisure time and gender

equity. Social Forces, 79, 165-189.

Blandon, A. Y., Volling, B. L. (2008). Parental gentle guidance and children’s compliance within the family: A replication study. Journal of Family Psychology, 22, 355-366. Campbell, S. B., Shaw, D. S., Gilliom, M. (2000). Early externalizing behavior problems:

Toddlers and preschoolers at riks for later maladjustment. Development and Psychopathology, 12, 467-488.

Choe, E. D., Olson, S. L., Sameroff, A. J. (2013). The interplay of externalizing problems and physical and inductive discipline during childhood. Developmental Psychology, 49, 2029-2039.

Craig, L. (2006). Does Father care mean fathers schare? A comparison of how mothers and fathers in intact families spend time with children. Gender & Society, 20, 259-281. Dadds, M.R., Sheffield, J. K. & Holbeck, J.F. (1990). An examination of the differential

relationship of marital discord to parent’s discipline strategies for boys and girls. Journal of Abnormal Child Psychology, 18, 121-129.

(25)

Del Vecchio, T., O’Leary, S. G. (2006). Antecedents of toddler aggression: Dysfunctional parenting in mother-toddler dyads. Journal of Clinical Child and Adolescent

Psychology, 35, 194-202.

Dowling, C. B., Slep, A. M. S., O’Leary, S. G. (2009). Understanding Preemptive parenting: relations with toddler’s misbehavior, overreactive and lax discipline, and praise. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 38, 850-857.

Egeland, B., Kalkoske, M., Gottesman, N., & Erickson, M. F. (1990). Preschool behavior problems: Stability and factors accounting for change. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 31, 891–909.

Fagot, B. I., Hagan, R. (1991). Observations of parent reactions to sex-stereotyped behaviors: Age and sex effects. Child development, 62, 617-628.

Gardner, F. E. M., Sonuga-Barke, E. J. S., Sayal, K. (1999). Parents anticipating misbehavior: An observational study of strategies parents use to prevent conflict with behavior problem children. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 40, 1185-1196.

Gershoff, E. T. (2002). Corporal punishment by parents and associated child behaviors and experiences: A meta-analytic and theoretical review. Psychological Bulletin, 128, 539-579.

Gordon, N. B. (1983). Maternal perception of child temperament and observed mother-child interaction. Child Psychiatry and Human Development, 13,153-167.

Grusec, J. E., Goodnow, J. J. (1994). Impact of parental discipline methods on the child’s internalization of values: A reconceptualization of current points of view.

Developmental Psychology, 30, 4-19.

Hoffman, M. L. (1994). Discipline and Internalization. Developmental Psychology, 30, 26-28. Hoffman, M. L. (2000). Empathy and moral development: Implications for caring and justice.

New York, NY: Cambridge University Press.

Jansen, P. W., Raat, H., Mackenbach, J. P., Hofman, A., Jaddoe, V. W. W., Bakermans-Kranenburg, M. J., et al. (2012). Early determinants of maternal and paternal harsh discipline: The Generation R. Study. Family Relations, 61, 252-270.

(26)

Kerr, D. C. R., Lopez, N. L., Olson, Sameroff, A. J. (2004). Parental discipline and

externalizing behavior problems in early childhood: The roles of moral regulation and child gender. Journal of Abnormal Child Psychology, 32, 369-383.

Kosterman, R., Haggerty, K. P., Spoth, R., Redmond, C. (2004). Unique influence of mothers and fathers on their children’s antisocial behavior. Journal of Marriage and Family, 66, 762-778.

Kroonenberg, P.M. (2006) Data inspection for students Child & family studies and data theory. Leiden University.

Kuczynski, L., Kochanska, G., Radke-Yarrow, M., & Girnius-Brown, O. (1987). A developmental interpretation of young children's noncompliance. Developmental Psychology, 23, 799-806.

Lorber, M. F., O’Leary, S. G. (2005). Mediated paths to overreactive discipline: mother’s experienced emotion, appraisals, and physiological responses. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 972-981.

Marks, J. L., Lam, C. B., McHale, S. M. (2009) Family patterns of gender role attitudes. Sex Roles, 61, 221-234.

Martin, J.L. & Ross, H.S. (2005). Sibling aggression: Sex differences and parents’ reactions. International Journal of behavioral development, 29, 129-138

Owen, D. J., Slep, A. M. S., Heyman, R. E. (2012). The effect of praise, positive nonverbal response, reprimand and negative nonverbal response on child compliance: A

systematic review. Clinical Child and Family Psychology review, 15, 364-385. Rothbaum, F., Weisz, J. R. (1994). Parental caregiving and child externalizing behavior in

nonclinical samples: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 116, 55-74.

Shaw, D. S., Bell, R. Q. (1993). Developmental theories of parental contributors to antisocial behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 21, 493-518.

Shaw, D. S., Keenan, K., Vondra, J. I. (1994). Developmental precursors of externalizing behavior: Ages 1 to 3. Developmental Psychology, 30, 355-364.

(27)

Van Zeijl, J., Mesman, J., Stolk, M. N., Alink, L. R. A., Van Ijzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., et al. (2007). Differential susceptibility to discipline: The

moderating effect of child temperament on the association between maternal discipline and early childhood externalizing problems. Journal of Family Psychology, 21, 626-636.

Verhoeven, M., Junger, M., Van Aken, C., Dekovic, M., Van Aken, M. A. G. (2010). Parenting and children’s externalizing behavior: Bidirectionality during toddlerhood. Journal of Applied Developmental Psychology, 31, 93-105.

References

Related documents

I n the present paper, MHD flow through porous media past an oscillating vertical plate with variable temperature and constant mass diffusion in the presence of Hall current

Perception that the place is not safe for the children to play seems to be related to the practice of physical activity and the outdoor sports and raises the practice of exercise..

This paper briefly reviews the research on micronu- trient treatment of mental health disorders, including the biologic rationale for this approach, and then sum- marizes a

ADSC: Adipose tissue-derived mesenchymal stem cell; ALI: Acute lung injury; ATII: Alveolar epithelial type II; A β : amyloid beta; BM: Bone marrow; BMP: Bone morphogenetic protein;

In this study, we have demonstrated that PAC was suc- cessfully knocked into the Sim1 locus of a mouse ESC line. The resulting cell line allows for the enrichment of Sim1 +

WHOQOL HIV Group: preliminary development of the World Health Organsiation’s quality of life HIV instrument (WHOQOL-HIV): analysis of the pilot version. Soc

In terms of the risk factors associated with the social environment, several studies have investi- gated the role of social support [ 23 – 28 ], and several studies examined

Three weeks after his second vitrectomy, his vision was 20/100 with 2 + vitreous cell and mild haze, and the ASOCT of the anterior segment showed that the posterior capsule was