• No results found

Het effect van de Video-feedback Intervention to Promote Positive Parenting – Feeding Infants op de voedingsstijl van moeders met en zonder overgewicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2020

Share "Het effect van de Video-feedback Intervention to Promote Positive Parenting – Feeding Infants op de voedingsstijl van moeders met en zonder overgewicht"

Copied!
22
0
0

Loading.... (view fulltext now)

Full text

(1)

Het effect van de Video-feedback Intervention to Promote Positive Parenting – Feeding Infants op de voedingsstijl van moeders met en zonder overgewicht

Selina van Marle s1290045 Universiteit Leiden

Education and Child Studies: Forensische Gezinspedagogiek

Begeleiding: M.S. van Vliet, MSc

A. de Bruïne, MSc

(2)

1

Samenvatting

Overgewicht bij jonge kinderen is een groeiend probleem. De voedingsstijlen die ouders toepassen spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van het eetgedrag en de eetgewoonten van hun kinderen en daarmee ook in de ontwikkeling van overgewicht. In de huidige studie is de effectiviteit van de Video-feedback Intervention to Promote Positive Parenting – Feeding Infants (VIPP-FI), een interventie om responsief voeden te bevorderen vanaf de eerste hapjes vaste voeding, onderzocht. Tevens is onderzocht of het effect van de VIPP-FI verschillend is voor moeders met overgewicht en moeders zonder overgewicht. In totaal namen 172 moeder-kindparen deel aan de studie, de moeders hadden een gemiddelde leeftijd van 31.16 jaar (SD = 4.74) en de kinderen hadden een gemiddelde leeftijd van 5 maanden. De gezinnen werden thuis bezocht om onder andere lengte en gewicht te meten. De moeders vulden tevens online de Infant Feeding Style Questionnaire (IFSQ) in om de voedingsstijl te meten. De VIPP-FI groep (85 moeders) en de controlegroep (87 moeders) zijn aan de hand van een voor- en nameting met elkaar vergeleken. Moeders in de VIPP-FI groep zijn niet

(3)

2

Inleiding

Overgewicht bij kinderen is een groeiend probleem dat kan leiden tot problemen met zowel de gezondheid als de ontwikkeling (Hurley, Cross & Hughes, 2011). Overgewicht brengt grote risico’s met zich mee, zoals diabetes type 2, hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk en beroertes (Hurley et al., 2011). Met name de grote aantallen jonge kinderen met overgewicht zijn zorgelijk (Bergmeier, Skouteris, Horwood, Hooley & Richardson, 2014; Hurley et al., 2011; Larsen et al., 2015; Webber, Cooke, Hill & Wardle, 2010). Onderzoek uit 2005 heeft uitgewezen dat 20 miljoen kinderen jonger dan vijf jaar kampten met overgewicht, in 2010 ging dit om 43 miljoen kinderen jonger dan vijf jaar en er zijn voorspellingen dat het aantal kinderen jonger dan vijf jaar met overgewicht verder zal stijgen tot 60 miljoen kinderen wereldwijd in 2020 (Bergmeier et al., 2014; De Onis, Blossner & Borghi, 2010; Gubbels et al., 2009).

Problemen met eten op jonge leeftijd kunnen variëren van bijvoorbeeld teveel eten door een gebrek aan controle of juist te weinig eten door kieskeurig te zijn (Matton, Goossens, Braet & Van Durme, 2013; Powell, Farrow & Meyer, 2011). In verschillende onderzoeken zijn deze problemen op jonge leeftijd geassocieerd met weinig variatie in de voeding op latere leeftijd en de ontwikkeling van eetstoornissen (Powell et al., 2011). Problemen met eten op jonge leeftijd kunnen zowel overgewicht als ondergewicht op latere leeftijd impliceren (Powell et al., 2011). Het komt bijvoorbeeld vaak voor dat het hebben van overgewicht of obesitas als kind zich verder ontwikkelt tot in de volwassenheid (Gubbels et al., 2009; Mitchell et al., 2013; Powell et al., 2011; Sleddens et al., 2014). Langdurige problematiek met eten kan daarnaast leiden tot een groeiachterstand en ontwikkelingsachterstanden op bijvoorbeeld cognitief gebied, tevens kan het ervoor zorgen dat zowel ouders als kinderen de maaltijd als moeilijk en stressvol gaan ervaren (Powell et al., 2011). Het ontwikkelen van gezonde

voedingspatronen op jonge leeftijd is van groot belang om eerder genoemde risico’s te voorkomen (Hurley et al., 2011).

Hoewel genen en persoonlijke voorkeuren naarmate kinderen ouder worden steeds meer een rol spelen in de ontwikkeling van eetpatronen en eetgedrag, hebben ouders tevens een grote invloed op deze ontwikkeling als hun kinderen nog jong zijn (Larsen et al., 2015). Zij bepalen niet alleen welk eten er gekocht en aangeboden wordt, maar ook de manier waarop het eten wordt aangeboden aan hun kind (Webber et al., 2010). Omdat het gedrag van ouders een grote rol lijkt te spelen in de

ontwikkeling van eetgedrag en –gewoonten van jonge kinderen, ligt binnen de huidige studie de focus op oudergedrag tijdens het voeden.

Zo is bekend dat de voedingsstijl van moeder, ofwel de manier waarop zij haar kind voedt, invloed heeft op de ontwikkeling van eetgedrag en –gewoonten van jonge kinderen. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat de controle die moeder uitoefent tijdens het voeden van haar baby

(4)

3

deze correct en reageert vervolgens prompt en adequaat op de signalen (Juffer, Struis, Werner & Bakermans-Kranenburg, 2017). Sensitief voeden wordt dus gekenmerkt door erkenning van signalen van honger en verzadiging en een adequate reactie op deze signalen, terwijl insensitief voeden wordt gekenmerkt door een gebrek aan deze adequate interactie tussen ouder en kind (Hurley et al., 2011). Baby’s waarvan de moeders minder sensitief zijn voor de verzadigingssignalen van hun kind, hebben een significant hogere gewichtstoename tussen zes en twaalf maanden dan baby’s waarvan de moeders wel sensitief zijn voor deze signalen (Hurley et al., 2011). Er zijn verschillende voedingsstijlen die ouders kunnen toepassen bij het voeden van hun kind. Een voorbeeld van een sensitieve voedingsstijl is responsief voeden. Bij responsief voeden is er sprake van een hoge sensitiviteit van de moeder, zij signaleert, interpreteert en reageert adequaat op de honger- en verzadigingssignalen van haar kind (Hurley et al., 2011). Kinderen die op een responsieve manier gevoed worden, genieten vaak meer van eten en kijken uit naar voedingsmomenten (Finnane, Jansen, Mallan & Daniels, 2017). Voorbeelden van voedingsstijlen die als minder wenselijk worden gezien, zijn druk uitoefenen en restrictie. Bij druk uitoefenen ligt de focus vooral op het stimuleren van de voedselinname, dit kan plaatsvinden aan de hand van verbale of fysieke aanmoedigingen maar bijvoorbeeld ook door ander eten als beloning te gebruiken (Larsen et al., 2015; Mitchell, Farrow, Haycraft & Meyer, 2013). Bij restrictie ligt de focus vooral op het voorkomen van het eten van ongezonde voedingsmiddelen (Larsen et al., 2015). Bij zowel druk uitoefenen als restrictie hebben ouders veel controle over wat en hoeveel hun kind eet. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen zich bij veel controle van hun ouders meer focussen op de signalen die zij van hun ouders krijgen dan op de eigen honger- en verzadigingssignalen, wat mogelijk invloed heeft op de zelfregulatie van het kind betreft eten (Gubbels et al., 2009; Larsen et al., 2015; Mitchell et al., 2013; Powell et al., 2011). Een kind met een goede zelfregulatie betreft eten heeft de eigen honger- en verzadigingssignalen onder controle, kan deze signaleren en er adequaat op reageren (Powell, Frankel & Hernandez, 2017). De voedingsstijl die een ouder toepast kan het vermogen tot de

(5)

4

voedingsstijlen toepassen waarbij ze veel controle uitoefenen op hun kind rond de leeftijd van twee jaar, deze controlerende voedingsstijl vaak aanhoudt gedurende de kleuter- en basisschoolleeftijd (Faith et al., 2004; Farrow & Blissett, 2012). Het is dus van belang in te grijpen op het gedrag van ouders tijdens het voeden van hun kinderen op jonge leeftijd om eerder genoemde risico’s te voorkomen.

Er bestaan verschillende interventies die gericht zijn op het veranderen van de voedingsstijlen van ouders. Een voorbeeld hiervan is Nourishing Our Understanding of Role modeling to Improve Support and Health (NOURISH; Bean, Wilson, Thornton, Kelly & Mazzeo, 2012). NOURISH is een interventie gericht op de opvoedvaardigheden van ouders van kinderen met overgewicht of obesitas. In deze intensieve interventie ligt de nadruk op het feit dat ouders onder andere op het gebied van gezond gedrag een rolmodel zijn voor hun kind om gezond eten en sporten te bevorderen (Bean et al., 2012). Uit onderzoek is gebleken dat er significante veranderingen in het dieet werden gemaakt aan de hand van de NOURISH interventie, inname van het totaal aantal kilocalorieën en de hoeveelheid suiker waren bijvoorbeeld significant lager (Bean et al., 2012). Een ander voorbeeld van een interventie die gericht is op de voedingsstijl die ouders toepassen is The Intervention Nurses Start Infants Growing on Healthy Trajectories Reponsive Parenting (INSIGHT RP; Hohman, Paul, Birch & Savage, 2016). Deze interventie is gericht op de responsiviteit van ouders, zij krijgen tips over het passend, prompt en adequaat reageren op de behoeften van hun kind. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen waarvan de ouders de INSIGHT RP interventie hadden doorlopen gezondere voedingspatronen ontwikkelen, tevens hadden zij een lagere gewichtstoename in het eerste levensjaar en was er een lagere prevalentie van overgewicht (Hohman et al, 2016). Uit onderzoek blijkt dat op responsiviteit en sensitiviteit gerichte interventies die gebruik maken van video-feedback erg effectief zijn (Juffer et al., 2017). De Video-feedback Intervention to Promote Positive Parenting (VIPP) is een voorbeeld van een

interventie gericht op het verhogen van de sensitiviteit van ouders. Tijdens deze interventie worden er video-opnames van ouder-kind interacties gemaakt bij gezinnen thuis, deze opnames worden

vervolgens teruggekeken met ouders en zij ontvangen dan ook feedback. Op deze manier wordt ouders een spiegel voorgehouden en met behulp van een professional wordt er gereflecteerd op het eigen gedrag (Juffer et al., 2017). Tijdens het terugkijken van de videobeelden kan de persoon die de interventie uitvoert bijvoorbeeld de techniek speaking for the child toepassen, waarbij de signalen van het kind onder woorden worden gebracht. Uit onderzoek is gebleken dat dit ouders meer inzicht geeft in het perspectief van het kind waardoor zij beter op de signalen van het kind kunnen reageren (Juffer, Bakermans-Kranenburg & Van IJzendoorn, 2008). De Video-feedback Intervention to Promote Positive Parenting – Feeding Infants (VIPP-FI) is een interventie speciaal ontwikkeld voor de voedingssituatie, waarbij de interactie tussen moeder en baby tijdens voedingsmomenten centraal staat. Het doel van de VIPP-FI is onder andere om responsief voeden door moeders te bevorderen, wat binnen de huidige studie wordt onderzocht.

(6)

5

(Braden et al., 2014; Gubbels et al., 2009; Larsen et al., 2015). Zo is bijvoorbeeld gebleken dat

moeders met een hogere BMI minder vaak exclusief borstvoeding geven en borstvoeding is een protectieve factor voor overgewicht (Kitsantas, Gallo, Palla, Nguyen & Gaffney, 2016). Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar het verband tussen overgewicht van moeder en de voedingsstijl die zij toepast. Uit onderzoek is wel gebleken dat moeders met overgewicht zich meer zorgen maken om het gewicht van hun kind, ook als er geen sprake is van overgewicht bij hun kind (Brown & Lee, 2011). Er is daarnaast een samenhang gevonden tussen zowel een hoge als een lage BMI van de ouder en het toepassen van restrictie (Gubbels et al., 2009). Moeders met een hoger gewicht laten tevens meer monitoring zien, zij houden de voedingsmomenten van hun kind frequent in de gaten en laten ook minder vaak toe dat hun kind zelf bepaalt wat en hoeveel hij of zij eet (Blissett & Haycraft, 2008; Kröller, Jahnke & Warschburger, 2013). Mogelijk laten moeders met overgewicht dus ander gedrag zien tijdens het voeden dan moeders zonder overgewicht. Het is daarom interessant om te onderzoeken of het effect van de VIPP-FI wellicht anders is voor deze twee groepen moeders.

In de huidige studie zal worden onderzocht wat het effect is van de VIPP-FI op de

voedingsstijl van moeders. Tevens zal worden onderzocht of het effect van de VIPP-FI verschillend is voor moeders met overgewicht en moeders zonder overgewicht. In lijn met de hiervoor beschreven literatuur wordt verwacht dat de VIPP-FI ervoor zorgt dat moeders een meer sensitieve voedingsstijl ontwikkelen en dus minder druk uitoefenen en restrictie toepassen en meer responsief voeden laten zien. Tevens wordt verwacht dat moeders met overgewicht op het gebied van sensitief voeden meer baat zullen hebben bij de VIPP-FI dan moeders zonder overgewicht.

Methode

Participanten

(7)

6

Tabel 1

Participanten informatie (N=172).

VIPP-FI (N=85)

Controleconditie (N=87) Gemiddelde

(SD) of %

Gemiddelde (SD) of %

Gelijkheid van gemiddelden

p-waarde Leeftijd (jaren)

BMI (kg/m2) Overgewicht Burgerlijke staat Alleenstaand Samenwonend / Geregistreerd partnerschap Opleidingsniveau Speciaal onderwijs Voortgezet onderwijs MBO HBO WO Methode melkvoeding Flesvoeding Borstvoeding Gecombineerd 32.68 (2,78) 26.93 (1,15) 56.0% 8.2% 91.8% 1.2% 9.4% 32.9% 34.1% 22.4% 50.6% 27.1% 22.4% 36.83 (5,73) 36.29 (12,50) 58.6% 2.3% 97.7% 1.1% 4.6% 26.4% 40.2% 27.6% 58.6% 19.5% 21.2% t=-.741 t=.138 χ2 =.12 χ2 =2.99 χ2 =4.01 χ2 =2.59 .897 .126 .724 .084 .548 .460 Procedure

Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit Leiden en Wageningen Universiteit in de regio’s Zuid-Holland en Gelderland. Moeders zijn geworven met behulp van de

mailadressenbestanden van ‘WIJ Nederland’ en ‘Nutricia voor jou’, zij konden zich aanmelden via de mail, telefonisch en via de website van het onderzoek. Voorwaarden voor deelname waren dat het om het eerste kind moest gaan, het kind nog geen vaste voeding had gegeten, er geen sprake van was van vroeggeboorte, de moeder de Nederlandse taal voldoende beheerste, er geen sprake was van

(8)

7

Wanneer moeders hadden aangegeven interesse te hebben in deelname aan het

onderzoeksproject, werd een informatiepakket en toestemmingsformulieren toegestuurd. Indien deze toestemmingsformulieren retour werden gestuurd, werd de moeder gevraagd een screeningslijst in te vullen. Vervolgens mocht moeder zelf aangeven wanneer ze dacht dat haar kind klaar was voor de eerste hapjes vaste voeding, de enige eis hieraan was dat het kind op dat moment tussen de vier en zes maanden oud was. Moeder nam vervolgens contact op en er werden dan vier afspraken voor

huisbezoeken ingepland. Een week voor het eerste huisbezoek startte moeder met het aanbieden van rijstepap, zodat het kind kon oefenen met het happen van een lepeltje, de rijstepap en twee lepeltjes werden toegestuurd.

Tijdens het eerste huisbezoek ontvingen alle moeders een voedingsschema voor hun kind, waarbij ze negentien dagen lang elke dag een bepaalde smaak aanboden aan hun kind. Het soort schema hing af van de onderzoeksconditie waarin moeder werd ingedeeld, er waren drie varianten, namelijk een groenteschema met sperziebonen als herhaalde groente, een groenteschema met bloemkool als herhaalde groente of een combinatieschema van fruit en zoete groente. De voeding werd namens het onderzoeksproject aangeboden aan de moeders, het ging om de 4+ enkelvoudige groentesmaken en fruitsmaken van het merk Olvarit. In totaal vonden er acht huisbezoeken plaats, twee huisbezoeken bij de start van het aanbieden van de potjes vaste voeding, twee huisbezoeken twee weken na de start en vervolgens huisbezoeken rond de leeftijden van 12, 18, 24 en 36 maanden. Voorafgaand aan alle huisbezoeken vulden moeders online vragenlijsten in in het programma Qualtrics. Tijdens de huisbezoeken werden verschillende taken uitgevoerd, onder andere het meten van lengte en gewicht van moeder en kind en het filmen van het eetmoment.

Interventies

(9)

8

slag kunnen gaan met de thema’s. In Tabel 2 zijn de thema’s per bezoek weergegeven, tijdens alle bezoeken worden de thema’s van de vorige bezoeken herhaald zodat moeder deze weer fris in het geheugen heeft voordat er op het volgende thema gefocust wordt. Gedurende de eerste twee bezoeken wordt er uitsluitend gekeken naar het gedrag van het kind, zodat moeder de interventie niet als te direct ervaart maar er eerst een vertrouwensband kan worden opgebouwd. Vanaf het derde bezoek ligt de focus ook op het gedrag van moeder, zij krijgt feedback op haar eigen gedrag op een opbouwende en positieve manier.

(10)

9

Tabel 2

Thema’s van de VIPP-FI per bezoek

Leeftijd kind Thema

Bezoek 1 4 - 6 maanden De focus ligt op sensitief reageren op de signalen van het kind. Signalen waarmee het kind contact zoekt of exploreert, maar bijvoorbeeld ook honger- en verzadigingssignalen. Ook wordt er gefocust op het ontdekken van smaken door het kind en het belang van empathie en complimenteren door moeder.

Bezoek 2 4 - 6 maanden De focus ligt op het belang van sensitieve reacties van de moeder op haar kind. Er staan vijf tips centraal, namelijk de timing van het aanbieden van hapjes, het hebben van een vaste routine tijdens maaltijden, tijdig stoppen met voeden naar aanleiding van de signalen die het kind geeft, het tempo van het kind aanhouden en spreken op een positieve en ontspannen toon.

Bezoek 3 8 maanden De focus ligt op het sensitief reageren van moeder op het feit dat haar kind steeds meer zelf wil doen tijdens het eten. Tevens komt naar voren wat moeder kan doen als haar kind niet wil eten.

Bezoek 4 13 maanden De focus ligt op gevoelens delen, het is belangrijk dat moeder aan haar kind laat merken dat ze de gevoelens van haar kind signaleert en begrijpt. Er wordt benadrukt dat plezier en een warme interactie tijdens de maaltijd erg belangrijk zijn. Tevens komen

disciplineringsstrategieën aan bod, voorbeelden hiervan zijn afleiden of een alternatief aanbieden, lastig gedrag negeren en positief gedrag bekrachtigen.

Bezoek 5 16 maanden De focus ligt op hoe moeders kunnen anticiperen op mogelijke veranderingen in het eetgedrag van hun kind, zoals kieskeurigheid. Tevens worden alle eerder besproken onderwerpen nog eens herhaald.

Instrumenten

Overgewicht moeder. Voor het meten van overgewicht van moeders zal gebruik worden gemaakt van het BMI, deze index geeft de verhouding weer tussen lichaamslengte en

(11)

10

moeder is tijdens alle huisbezoeken gemeten. Het BMI zal dus worden bepaald voor de twee

meetmomenten door de verhouding tussen de lengte en het gewicht per meetmoment te berekenen. We spreken van overgewicht als het BMI tussen de 25 kg/m2 en de 29,9 kg/m2 ligt en we spreken van obesitas als het BMI 30 kg/m2 of hoger is (Bemelmans, Hoogenveen, Visscher, Verschuren & Schuit, 2004).

Voedingsstijl. Om de voedingsstijl van moeders te meten is gebruik gemaakt van de Infant Feeding Style Questionnaire (IFSQ, Thompson et al., 2009). De IFSQ is een vragenlijst die stellingen bevat gericht op het gedrag van moeders tijdens het voeden van hun kind. Moeders kiezen of de stellingen ‘nooit’, ‘zelden’, ‘soms’, ‘vaak’ of ‘altijd’ op hen van toepassing zijn. Deze antwoorden leiden tot een gemiddelde score die aangeeft hoe vaak moeder elke voedingsstijl toepast. De verschillende mogelijke voedingsstijlen zijn (1) laissez-faire, moeders met deze voedingsstijl bemoeien zich nauwelijks met het kind tijdens het eten, een voorbeeld van een stelling bij deze voedingsstijl: ‘Ik laat mijn kind bepalen hoeveel hij/zij eet’; (2) druk uitoefenen, moeders met deze voedingsstijl zijn vooral gefocust op het stimuleren van de voedselinname, een voorbeeld van een stelling bij deze voedingsstijl: ‘Als mijn kind een onbekend soort eten niet wil proberen, doe ik hard mijn best om het hem/haar op dat moment toch te laten proberen’; (3) restrictie, deze moeders zijn vooral gericht op het voorkomen van ongezonde voedselinname, een voorbeeld van een stelling bij deze voedingsstijl: ‘Ik bepaal zorgvuldig hoeveel mijn kind eet’; (4) responsief, deze moeders zijn responsief voor de honger- en verzadigingssignalen van hun kind, een voorbeeld van een stelling bij deze voedingsstijl: ‘Mijn kind laat het me weten als hij/zij vol zit’ en (5) toegeeflijk, moeders met deze voedingsstijl zijn toegeeflijk naar hun kind tijdens de maaltijd, de controle ligt vooral bij het kind, een voorbeeld van een stelling bij deze voedingsstijl: ‘Ik sta toe dat mijn kind zoetigheid eet, zoals snoep of koekjes’. De eerste voedingsstijl die in het huidige onderzoek wordt meegenomen is responsief voeden, deze voedingsstijl wordt bij de voormeting gemeten aan de hand van zes stellingen en bij de nameting aan de hand van acht stellingen. De tweede voedingsstijl is druk uitoefenen, deze

voedingsstijl wordt bij de voormeting gemeten aan de hand van vijf stellingen en bij de nameting aan de hand van acht stellingen. De laatste voedingsstijl die wordt meegenomen is restrictie, deze

voedingsstijl wordt bij de voormeting gemeten aan de hand van twee stellingen en bij de nameting aan de hand van vier stellingen. Er is sprake van een hoge betrouwbaarheid voor deze voedingsstijlen in de IFSQ, cronbach’s alpha voor de drie voedingsstijlen ligt tussen de .75 en .92 (Thompson et al., 2009). In de steekproef van de huidige studie is cronbach’s alpha voor de responsieve voedingsstijl .71. Cronbach’s alpha voor de voedingsstijl druk uitoefenen is .70 en cronbach’s alpha voor de voedingsstijl restrictie is .62.

Analyses

(12)

11

statistieken worden berekend, er wordt gecontroleerd voor normaliteit van de variabelen, missende waarden en uitbijters. Er zullen analyses worden uitgevoerd over twee meetmomenten, namelijk ‘T0’ en ‘T18’. ’T0’ is de voormeting voorafgaand aan de VIPP-FI, ‘T18’ de eerste nameting na afronden van de VIPP-FI op een leeftijd van 18 maanden. Voor de eerste deelvraag wordt de samenhang getoetst tussen conditie (VIPP-FI versus controle) en de drie verschillende voedingsstijlen (responsief, druk uitoefenen en restrictie) aan de hand van Repeated Measures (RM) ANOVA analyses met conditie als ‘between subjects’ factor en tijd (T0 versus T18) als ‘within subjects’ factor. Assumpties voor een RM ANOVA zijn normaliteit van de afhankelijke variabelen en onafhankelijkheid van de scores. Tevens is er de assumptie sphericiteit, dit houdt in dat de varianties van de verschilvariabelen in de herhaalde metingen gelijk moeten zijn. Echter worden er in deze studie slechts analyses

uitgevoerd over twee meetmomenten, waardoor er geen sprake is van meerdere varianties van verschilvariabelen, de assumptie sphericiteit komt te vervallen. Voor de tweede deelvraag wordt er getoetst of het verband tussen VIPP-FI en voedingsstijl sterker is voor moeders met overgewicht dan moeders zonder overgewicht. Voor deze deelvraag zullen alleen moeders in de VIPP-FI groep worden meegenomen in de RM ANOVA analyses met overgewicht als ‘between subjects’ factor en tijd als ‘within subjects’ factor. De leeftijd en het opleidingsniveau van de moeders en het al dan niet geven van borstvoeding zullen tenslotte worden meegenomen als controlevariabelen.

Resultaten

Tijdens de data-inspectie zijn er elf participanten verwijderd uit de dataset in verband met missende waarden. Bij tien participanten waren er geen gegevens beschikbaar over de door hen toegepaste voedingsstijlen, omdat bij een of beide meetmomenten de IFSQ niet was ingevuld. Tenslotte miste er voor één moeder het gewicht, deze moeder is ook verwijderd uit de dataset. Vervolgens is de

normaliteit van de variabelen aan de hand van histogrammen en de gestandaardiseerde skewness gecontroleerd. In Tabel 3 is een overzicht van de beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen weergegeven. Alle variabelen vallen binnen de grenswaarden van de gestandaardiseerde skewness (-3 tot 3), daarom kan gesteld worden dat is voldaan aan de aanname voor normaliteit. Aan de hand van boxplots en scatterplots is gecontroleerd voor uitbijters, er zijn geen uitbijters gevonden in de dataset.

Wat is het effect van de VIPP-FI op de voedingsstijl van moeders?

(13)
(14)

13

Tabel 3

Beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen (N = 161).

Min Max M SD Zskewness

(15)

14

Voor de voedingsstijl druk uitoefenen zijn er geen significante hoofdeffecten gevonden voor de twee meetmomenten (F (1, 159) = .06, p = .807) en de conditie (F (1, 159) = .11, p = .741). In Figuur 1 is te zien dat er een verschil is in de toepassing van druk uitoefenen over de meetmomenten. Bij moeders in de VIPP-FI groep neemt het toepassen van druk uitoefenen af, terwijl bij moeders in de controlegroep het toepassen van druk uitoefenen toeneemt. Dit interactie-effect is significant (F (1, 159) = 5.34, p = .022). Dit houdt in dat moeders in de VIPP-FI groep minder druk zijn gaan uitoefenen tijdens het voeden dan moeders in de controlegroep.

Figuur 1. Druk uitoefenen door de VIPP-FI groep en de controlegroep op T0 en T18.

Voor de voedingsstijl restrictie zijn er eveneens geen significante hoofdeffecten gevonden voor de twee meetmomenten (F (1, 159) = .31, p = .579) en de conditie (F (1, 159) = .01, p = .936). Tevens is er geen significant interactie-effect gevonden (F (1, 159) = 2.72, p = .101) tussen de

(16)

15

Is het effect van de VIPP-FI op de voedingsstijl anders voor moeders met overgewicht en

moeders zonder overgewicht?

Er zijn vervolgens RM ANOVA analyses uitgevoerd om het effect van overgewicht op de drie verschillende voedingsstijlen van moeders die de VIPP-FI kregen te analyseren. Voor de responsieve voedingsstijl zijn er geen significante hoofdeffecten gevonden voor de twee meetmomenten (F (1, 80) = 1.58, p = .213) en overgewicht van de moeder (F (1, 80) = .03, p = .869). Tevens is er geen

significant interactie-effect gevonden (F (1, 80) = .21, p = .652) tussen de meetmomenten en overgewicht van de moeder.

Voor de voedingsstijl druk uitoefenen zijn er tevens geen significante hoofdeffecten gevonden voor de twee meetmomenten (F (1, 80) = 2.83, p = .096) en overgewicht van de moeder (F (1, 80) = .02, p = .876). Ook is er geen significant interactie-effect gevonden (F (1, 80) = .68, p = .414) tussen de meetmomenten en overgewicht van de moeder.

Voor de voedingsstijl restrictie zijn er eveneens geen significante hoofdeffecten gevonden voor de twee meetmomenten (F (1, 80) = .74, p = .391) en overgewicht van de moeder (F (1, 80) = .61, p = .438). Tenslotte is ook voor deze voedingsstijl geen significant interactie-effect gevonden (F (1, 80) = 1.48, p = .228) tussen de meetmomenten en overgewicht van de moeder. Dit houdt in dat het effect van de VIPP-FI op de drie verschillende voedingsstijlen niet anders is voor moeders met

overgewicht en moeders zonder overgewicht.

Discussie

In de huidige studie is het effect van de VIPP-FI, een interventie om responsief voeden te bevorderen vanaf de eerste hapjes vaste voeding, onderzocht. In deze studie zijn drie verschillende voedingsstijlen meegenomen, namelijk de responsieve voedingsstijl, de voedingsstijl druk uitoefenen en de

voedingsstijl restrictie. Tevens is onderzocht of het effect van de VIPP-FI verschillend is voor moeders met overgewicht en moeders zonder overgewicht.

(17)

16

2015; Mitchell et al., 2013; Powell et al., 2011). Kinderen die met de voedingsstijl druk uitoefenen worden gevoed, ervaren ook minder plezier in eten en ontwikkelen vaak juist een afkeer van de gezonde voedingsmiddelen die ze van hun ouders moeten eten (Farrow & Blissett, 2012; Gubbels et al., 2009; Larsen et al., 2015; Mitchell et al., 2013; Powell et al., 2011; Ventura & Worobey, 2013; Webber et al., 2010). Tenslotte is gebleken dat gevoed worden met de voedingsstijl druk uitoefenen samenhangt met het hebben van ondergewicht (Farrow & Blissett, 2012; Hurley et al., 2011; Mitchell et al., 2013; Powell et al., 2011). Het is daarom belangrijk dat de huidige studie heeft uitgewezen dat de VIPP-FI kan worden ingezet tegen deze voedingsstijl.

Moeders in de VIPP-FI groep zijn niet responsiever gaan voeden en niet minder restrictie gaan toepassen na het volgen van de interventie dan moeders in de controlegroep. In tegenstelling tot de verwachting bleek de VIPP-FI geen effect te hebben op de mate van responsief voeden door moeder en de mate van restrictie. Wellicht komt dit door de manier waarop de mate van responsief voeden en restrictie zijn gemeten. Mogelijk is de IFSQ niet geschikt om responsiviteit en restrictie te meten. Voorbeelden van stellingen voor de schaal responsiviteit zijn ‘Mijn kind laat het me weten als hij/zij vol zit’ en ‘Mijn kind laat het me weten als hij/zij honger heeft’. Met deze stellingen komt de mate waarin het kind een signaal geeft naar voren, maar niet in hoeverre moeder responsief reageert op dit signaal van haar kind. Een ander voorbeeld van een stelling voor de schaal responsiviteit is ‘Ik let goed op als mijn kind mij lijkt te vertellen dat hij/zij vol zit of honger heeft’. Stellingen die op deze manier geformuleerd zijn, zijn erg gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden. Er zullen weinig ouders zijn die invullen dat ze niet goed opletten op hun kind. Het is dus discutabel of het gebruik van deze stellingen de beste manier is om responsiviteit in beeld te brengen. Tevens wordt restrictie in de voormeting gemeten aan de hand van slechts twee stellingen en in de nameting aan de hand van slechts vier stellingen. Het is mogelijk dat resultaten betreft de voedingsstijl restrictie niet naar voren komen omdat deze voedingsstijl erg beperkt aan bod komt in de IFSQ. Tenslotte richt de VIPP-FI zijn specifiek op responsief voeden en het beperken van het uitoefenen van druk, deze onderwerpen komen veel aan bod. Dit is niet het geval voor restrictie, de VIPP-FI bevat geen tips over wat moeders wel of juist niet aanbieden. Dit kan mogelijk het uitblijven van resultaten betreft de voedingsstijl restrictie verklaren.

Tot slot bleek het effect van de VIPP-FI op de drie verschillende voedingsstijlen niet anders te zijn voor moeders met overgewicht en moeders zonder overgewicht. In tegenstelling tot de

(18)

17

tegelijk met het aanbieden van vaste voeding. Wellicht hebben moeders dan nog geen gewoontes ontwikkeld wat betreft de omgang en interactie met hun kind tijdens de voedingsmomenten en onderscheiden moeders met overgewicht zich in deze fase nog niet van moeders zonder overgewicht. In onderzoek van Gubbels et al. (2009) waarin een samenhang is gevonden tussen het BMI van de ouder en het toepassen van restrictie was de gemiddelde leeftijd van de kinderen 2 jaar. In onderzoek van Blissett en Haycraft (2008) en Kröller, Jahnke en Warschburger (2013) waarin moeders met een hoger gewicht naast meer restrictie ook meer monitoring tijdens de voedingsmomenten laten zien waren de kinderen tussen de 2 en 10 jaar oud. De kinderen in de huidige studie zijn jonger, namelijk gemiddeld 5 maanden oud, zij zijn net gestart met het eten van vaste voeding. Mogelijk komen de verschillen in het aanbieden van voeding door moeders met en zonder overgewicht daarom niet naar voren.

Limitaties. Zoals reeds genoemd, kent de huidige studie een aantal beperkingen. Ten eerste is er uitsluitend gebruik gemaakt van door moeders ingevulde vragenlijsten. Het risico bij het gebruiken van vragenlijsten is dat participanten geneigd zijn om sociaal wenselijke antwoorden in te vullen (Moore, McCabe & Craig, 2012). Wenselijk zou zijn om ook observaties toe te voegen, op die manier kan de voedingsstijl van moeders namelijk onafhankelijk worden bekeken en beoordeeld. Vooral responsief voeden is door moeders zelf lastig te beoordelen. Er is binnen de grotere studie

videomateriaal verzameld, echter was dit op het moment dat de huidige studie werd uitgevoerd nog niet gecodeerd. Een tweede nadeel van het gebruik van de IFSQ is dat de stellingen voor het meten van een responsieve voedingsstijl niet erg sterk zijn. Tenslotte komt de voedingsstijl restrictie erg beperkt aan bod in zowel de voormeting als de nameting met de IFSQ.

Implicaties en aanbevelingen. Ondanks deze beperkingen heeft de huidige studie bijgedragen aan de literatuur over effecten van een op sensitiviteit gebaseerde interventie om de interactie tussen ouders en hun kinderen tijdens voedingsmomenten te verbeteren. Uit onderzoek blijkt dat op

responsiviteit en sensitiviteit gerichte interventies die gebruik maken van video-feedback erg effectief zijn (Juffer et al., 2017). Uit de huidige studie is inderdaad gebleken dat moeders in de

(19)

18

Conclusie. De voedingsstijlen die ouders toepassen spelen een belangrijke rol in de

ontwikkeling van het eetgedrag en de eetgewoonten van hun kinderen en daarmee ook op de

(20)

19

Referenties

Bean, M. K., Wilson, D. B., Thornton, L. M., Kelly, N., & Mazzeo, S. E. (2012). Dietary intake in a randomized-controlled pilot of NOURISH: A parent intervention for overweight children. Preventive Medicine, 55, 224-227.

doi: 10.1016/j.ypmed.2012.06.016

Bemelmans, W. J. E., Hoogenveen, R. T., Visscher, T. L. S., Verschuren, W. M. M., & Schuit, A. J. (2004). Toekomstige ontwikkeling in overgewicht: Inschatting effecten op de volksgezondheid. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rapport 260301003/2004

Bergmeier, H., Skouteris, H., Horwood, S., Hooley, M., & Richardson, B. (2014). Child temperament and maternal predictors of preschool children’s eating and body mass index. A prospective study. Appetite, 74, 125-132.

doi: 10.1016/j.appet.2013.12.006

Birch, L. L., & Davison, K. K. (2001). Family environmental factors influencing the developing behavioral controls of food intake and childhood overweight. Pediatric Clinics of North America, 48, 893-907. doi: 10.1016/S0031-3955(05)70347-3 Blissett, J., & Haycraft, E. (2008). Are parenting style and controlling feeding practices related? Appetite, 50, 477-485. doi: 10.1016/j.appet.2007.10.003

Braden, A., Rhee, K., Peterson, C. B., Rydell, S. A., Zucker, N., & Boutelle, K. (2014). Associations between child emotional eating and general parenting style, feeding practices, and parent psychopathology. Appetite, 80, 35-40. doi: 10.1016/j.appet.2014.04.017

Brown, A., & Lee, M. (2011). Maternal child-feeding style during the weaning period: Association with infant weight and maternal eating style. Eating Behaviors, 12, 108- 111. doi: 10.1016/j.eatbeh.2011.01.002

De Onis, M., Blossner, M., & Borghi, E. (2010). Global prevalence and trends of overweight and obesity among preschool children. American Journal of Clinical Nutrition, 92, 1257-1264. doi: 10.3945/ajcn.2010.29786

Faith, M. S., Berkowitz, R. I., Stallings, V. A., Kerns, J., Storey, M., & Stunkard, A. J. (2004). Parental feeding attitudes and styles and child body mass index: Prospective analysis of a gene-environment interaction. Pediatrics, 114, 429-436.

doi: 10.1542/peds.2003-1075-L

Farrow, C., & Blissett, J. (2012). Stability and continuity of parentally reported child eating behaviours and feeding practices from 2 to 5 years of age. Appetite, 58, 151-156. doi: 10.1016/j.appet.2011.09.005

(21)

20

enjoyment in children. Journal of Nutrition Education and Behavior, 49, 11-18.

doi: 10.1016/j.jneb.2016.08.007

Gubbels, J. S., Kremers, S. P. J., Stafleu, A., Dagnelie, P. C., Goldbohm, R. A., de Vries, N. K., & Thijs, C. (2009). Diet-related restrictive parenting practices. Impact on dietary intake of 2-year-old children and interactions with child characteristics. Appetite, 52, 423-429. doi: 10.1016/j.appet.2008.12.002 Hohman, E. E., Paul, I. M., Birch, L. L., & Savage, J. S. (2016). INSIGHT responsive parenting intervention is associated with healthier patterns of dietary

exposures in infants. Obesity, 25, 185-191. doi: 10.1002/oby.21705 Hurley, K. M., Cross, M. B., & Hughes, S. O. (2011). A systematic review of responsive feeding and child obesity in high-income countries. Journal of Nutrition, 141, 495-501. doi: 10.3945/jn.110.130047

Juffer, F., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (Eds.) (2008). Promoting positive parenting: An attachment-based intervention. New York, NY: Taylor & Francis.

Juffer, F., Struis, E., Werner, C., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2017). Effective preventive interventions to support parents of young children: Illustrations from the video-feedback intervention to promote positive parenting and sensitive discipline (VIPP-SD). Journal of Prevention & Intervention in the Community, 45, 202-214. doi: 10.1080/10852352.2016.1198128

Kitsantas, P., Gallo, S., Palla, H., Nguyen, V., & Gaffney, K. (2016). Nature and nurture in the development of childhood obesity: Early infant feeding practices of overweight/obese mothers differ compared to mothers of normal body mass index. The Journal of Maternal-Fetal & Neonatal Medicine, 29, 290-293. doi: 10.3109/14767058.2014.999035

Kröller, K., Jahnke, D., & Warschburger, P. (2013). Are maternal weight, eating and feeding practices associated with emotional eating in childhood? Appetite, 65, 25-30.

doi: 10.1016/j.appet.2012.11.032

Larsen, J. K., Hermans, R. C. J., Sleddens, E. F. C., Engels, R. C. M. E., Fisher, J. O., & Kremers, S. P. J. (2015). How parental dietary behavior and food parenting practices affect children’s dietary behavior. Interacting sources of influence? Appetite, 89, 246-257. doi: 10.1016/j.appet.2015.02.012

Matton, A., Goossens, L., Braet, C., & Van Durme, K. (2013). Continuity in primary school children’s eating problems and the influence of parental feeding strategies. Journal of Youth and Adolescence, 42, 52-66. doi: 10.1007/s10964-012-9794-3

(22)

21

interventions. Appetite, 60, 85-94. doi: 10.1016/j.appet.2012.09.014

Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. A. (2012). Introduction to the Practice of Statistics. New York, Amerika: Freeman.

Powell, F. C., Farrow, C. V., & Meyer, C. (2011). Food avoidance in children. The influence of maternal feeding practices and behaviours. Appetite, 57, 683-692. doi: 10.1016/j.appet.2011.08.011

Powell, E. M., Frankel, L. A., & Hernandez, D. C. (2017). The mediating role of child self- regulation of eating in the relationship between parental use of food as a reward and child emotional overeating. Appetite, 113, 78-83. doi: 10.1016/j.appet.2017.02.017 Sleddens, E. F. C., Kremers, S. P. J., Stafleu, A., Dagnelie, P. C., de Vries, N. K., & Thijs, C. (2014). Food parenting practices and child dietary behavior. Prospective relations and the moderating role of general parenting. Appetite, 79, 42-50. doi: 10.1016/j.appet.2014.04.004

Sobko, T., Svensson, V., Ek, A., Ekstedt, M., Karlsson, H., Johansson, E., Cao, Y.,

Hagstromer, M., & Marcus, C. (2011). A randomized controlled trial for overweight and obese parents to prevent childhood obesity – Early STOPP (Stockholm Obesity Prevention Program). BMC Public Health, 11, 336-343.

Thompson, A. L., Mendez, M. A., Borja, J. B., Adair, L. S., Zimmer, C. R., &

Bentley, M. E. (2009). Development and validation of the Infant Feeding Style Questionnaire. Appetite, 53, 210-221. doi: 10.1016/j.appet.2009.06.010

Ventura, A. K., & Worobey, J. (2013). Early influences on the development of food preferences. Current Biology, 23, 401-408. doi: 10.1016/j.cub.2013.02.037 Webber, L., Cooke, L., Hill, C., & Wardle, J. (2010). Associations between children’s appetitive traits and maternal feeding practices. Journal of the American Dietetic Association, 110, 1718-1722.

Figure

Figuur 1. Druk uitoefenen door de VIPP-FI groep en de controlegroep op T0 en T18.

References

Related documents

visual cryptography scheme is one of the most secure techniques for privacy protection, that allow the encryption of secret image or data by transferring it into the secure share

This approach has been used in Australia, with a separate Delphi study undertaken to develop guide- lines for Aboriginal Australians, using Aboriginal mental health experts as

Keywords: Human induced pluripotent stem cells, Retina, Retinal ganglion cells, Optic vesicles, Retinal pigment epithelium, DNA microarrays, Collier/Olf1/EBF, EBF1.. *

Dr N V Nagendram, Professor of Mathematics, Kakinada Institute of Technology (KITS), Divili, Advanced research article “Sum of annihilator near-field spaces over near-ring

By comparison of the spatial organization of the bridged compound with the corresponding non-bridged homologues, the factors leading to syn -oriented conformation for

The BRIGHTLIGHT studies include: an international e-Delphi study to define the core competencies required by healthcare professionals caring for young people with cancer [ 21 ]; a

The paper has two aims: first, it provides a detailed account of the process of involving co-researchers in the Empowerment project and second, it presents findings from a workshop

Keywords: Quasisymmetric function, Heisenberg double, Tower of algebras, Hopf algebra, Fock