• No results found

De ziener van Patmos voor de Latijnse Poort. De universaliteit van de kerk van Rome en de geschiedenis van een kerkgebouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ziener van Patmos voor de Latijnse Poort. De universaliteit van de kerk van Rome en de geschiedenis van een kerkgebouw"

Copied!
35
0
0

Loading.... (view fulltext now)

Full text

(1)

The following full text is a publisher's version.

For additional information about this publication click this link.

http://hdl.handle.net/2066/166201

Please be advised that this information was generated on 2018-07-07 and may be subject to

change.

(2)

change perspective

voor de Latijnse Poort

A F S C H E I D S R E D E D O O R P R O F

.

D R

.

S I B L E D E B L A A U W

(3)

de christelijke bouwkunst. Sible de Blaauw laat zien hoe de ‘biografi e’ van een minder bekende oude kerkbasiliek een bijdrage kan leveren aan de kennis van het grote verhaal van de stad Rome. San Giovanni a Porta Latina is een bescheiden ogende kerk, die niettemin tal van kunst- en cultuurhistorische verrassingen bevat. Bovenal is zij typisch Romeins, omdat haar geschiedenis is ingeweven in het universele verband van het christendom van alle tijden en plaatsen. Dit kerkgebouw was de herinneringsplek aan de aanwezigheid van de apostel, evangelist en visionair Johannes in de stad Rome, met een cultus die de apostolische fundamenten van Rome moest versterken, alsof Petrus en Paulus daarvoor niet genoeg waren. Het feit dat de cultus van de ziener van Patmos ter plekke nagenoeg is vergeten maakt de geschiedenis van deze kerk alleen maar intrigerender. In het onderzoek van De Blaauw gaat het om de religieuze en historische zeggingskracht en betekenis van gebouwen met een unieke continuïteit. Deze benadering raakt ook actuele vragen rond de perceptie van cultureel – met name religieus – erfgoed.

Sible de Blaauw studeerde middeleeuwse

geschiedenis in Groningen, promoveerde in Leiden, en werd vervolgens hoofd van de kunsthistorische afdeling van het Nederlands Instituut in

Rome (KNIR). Aan de Radboud Universiteit vervulde hij de Van der Meer-leeropdracht voor Vroegchristelijke Kunst en Architectuur.

(4)
(5)
(6)

Rede in verkorte vorm uitgesproken bij het afscheid als hoogleraar Vroegchristelijke Kunst en Architectuur aan de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit op vrijdag

11 november 2016

(7)

Opmaak en productie: Radboud Universiteit, Facilitair Bedrijf, Print en Druk Fotografie omslag: Bert Beelen

© Prof. dr. Sible de Blaauw, Nijmegen, 2016

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt middels druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schrifte-lijke toestemming van de copyrighthouder.

(8)

Mijnheer de rector magnificus, dames en heren collega’s, studenten, familieleden en vrienden,

In dit afscheidscollege gaat het om een plek en om een herinnering.

De plek is de Porta Latina, een poort in de zuidoostelijke sector van de Aureliaanse stadsmuur. De antieke Via Latina begint bij de Thermen van Caracalla als een afsplit-sing van de belangrijkere Via Appia en eindigt bij Capua in Campanië. De Porta Latina staat er sinds de bouw van de stadsmuur onder keizer Aurelianus in de jaren zeventig van de derde eeuw en is relatief goed bewaard. Een paar mijl stad-uitwaarts staan mau-solea van rijke necropolen nog tot op de volle hoogte onder de pijnbomen. Daar is ook de oudst bekende christelijke inscriptie van Rome gevonden en ligt een van de meest interessante en laatst ontdekte laatantieke catacomben, waar bijbelse én mythologi-sche scènes in de wandschilderingen vlak bij elkaar voorkomen. Direct achter de paga-ne mausolea zijn de funderingen blootgelegd van de eerste Stephanuskerk van Rome (440-461), gebouwd kort nadat de vermeende relieken van de eerste christelijke marte-laar, bekend uit de Handelingen van de Apostelen, in Jeruzalem waren gevonden.

Langs het korte tracé van de Via Latina binnen de derde-eeuwse stadsmuren lig-gen nog resten van oudere mausolea en columbaria. We zijn in de groene zone van de antieke stad, die gelukkig ook vandaag nog steeds spaarzaam bebouwd is. Vlak voor de poort treffen we nu aan de rechterkant van de weg een achthoekige kapel, die in het Italiaans de suggestieve naam San Giovanni in Oleo draagt (afb. 1). Aan de overkant ligt,

(9)

verscholen achter een twintigste-eeuws seminariegebouw, een oude kerk: San Giovanni a Porta Latina. De namen herinneren aan Johannes, apostel en evangelist. Welke is deze herinnering?

De oudste bron over Johannes in Rome is Tertullianus, niet de meest zachtmoe-dige oudchristelijke auteur, maar wel een productief denker en heldere schrijver. In een van zijn polemische traktaten, kort na het jaar 200 op schrift gesteld, benadrukt de Noord-Afrikaanse theoloog het belang van de apostelen voor de kennis van de authen-tieke leer van Christus.1 De apostelen hadden Jezus zelf gekend en vertrouwelijke om-gang met hem gehad. Het werk en de aanwezigheid van de apostelen was een waarborg voor waarheid en eenheid in de kerk. Daarom waren de plaatsen waar zij persoonlijk geweest warenijkpunten van het ware geloof voor de hele kerk. Tertullianus noemt Co-rinthe, Philippi, Efeze, Smyrna. Jeruzalem bleef waarschijnlijk hors concours, maar Rome was volgens de auteur boven alle andere broedplaatsen van het christelijk geloof verheven, omdat maar liefst drie apostelen er verkeerd hadden: Petrus, Paulus en Jo-hannes. Alle drie waren ze door hun martyrium tot de volmaakte navolgers van Chris-tus geworden. Petrus was in Rome gekruisigd, Paulus onthoofd en Johannes was in de kokende olie geworpen, waar hij echter ongedeerd uit kwam, om vervolgens naar een eiland te worden verbannen.2

In dit college zal ik het curieuze verhaal van Johannes in Rome in verband brengen met de plek die als lieu de mémoire van dit gegeven mag gelden. Monuments and Memory

is het motto dat de onderzoekers met wie ik hier aan de Radboud Universiteit het nauwst heb mogen samenwerken, hebben gegeven aan het symposium dat zij vooraf-gaand aan dit afscheidscollege hebben georganiseerd, waarvoor ik hun enorm dankbaar ben. Kennelijk vonden ze dit de meest karakteristieke noemer voor mijn onderzoeks-profiel.3 Dit college zal weinig bijdragen om dat beeld te ontkrachten.

In het eerste deel gaat het om de conceptie van de herinnering: het horizontale perspectief van de worteling van het Johannes-verhaal in Rome. Het tweede deel zal een verticaal perspectief openen: de geschiedenis van een monument door de eeuwen heen, de kerk van San Giovanni a Porta Latina met de memoria San Giovanni in Oleo. De focus ligt op de wisselwerking tussen de Johannes-overlevering en een kerkgebouw dat onafgebroken in gebruik gebleven is tot op de huidige dag.

Ik baseer me uiteraard mede op de bestaande literatuur, die echter uiterst frag-mentarisch is als het om mijn vraagstelling gaat. Tenslotte behoort San Giovanni a Porta Latina tot de minder bekende oude kerken van Rome. Ze is als monument nietig vergeleken met de grote basilieken die eerder onderwerp van mijn onderzoek waren. Even bescheiden als de kerk, en nog meer vergeten, is de cultus van de apostel Johannes in Rome. Wie groot begint in de wetenschap, moet klein kunnen eindigen. Om uitein-delijk toch weer bij de universaliteit van Rome uit te komen.

Tegelijk besef ik dat deze kleine studie, evenals mijn hele werk als wetenschapper, doortrokken is van de vormende invloed van vier geleerden, van wie het werk, de

(10)

weten-schappelijke attitude en de persoonlijkheid mij bijzonder geïnspireerd hebben. Hun kwaliteiten vormden mijn beste leerschool: de erudiet-gelovige visie van Frits van der Meer, de narratieve bevlogenheid van Hendrik Schulte Nordholt, het bouwkunstig-ar-cheologische genie van Richard Krautheimer, de filologisch-arbouwkunstig-ar-cheologische consisten-tie van Herman Geertman. Wanneer sporen van hun pathos, ethos en logos ook in deze case study van mijn wetenschappelijke interesse doorklinken, onderstreept dat mijn dankbaarheid jegens allen van wie ik heb mogen leren.

i. johannes en de apostoliciteit van rome

Johannes als personage

Johannes, apostel, evangelist en ziener: zo staat hij bekend in de traditie van de christe-lijke kerken, en ook in de kunstgeschiedenis. Om het in de hardste wetenschappechriste-lijke termen te zeggen: deze Johannes heeft nooit bestaan. Deze conclusie is althans vrijwel onontkoombaar als we kennis nemen van de inzichten van de moderne bijbelweten-schap, zoals die ook aan de Radboud Universiteit wordt bedreven.4 De geliefde leerling van Jezus, de schrijver van het evangelie en de Johannes-brieven, en de visionair van het boek Openbaring: alles wijst erop dat het om meer dan een individu gaat, en dat de Jo-hannes van de overlevering een composiet-figuur is.5 In standaardwerken als het Real-lexikon für Antike und Christentum komt Johannes als lemma daarom niet voor, in te-genstelling tot onder anderen Johannes de Doper, Petrus, Paulus en Marcus. De vraag om hoeveel individuen het gaat en in hoeverre zij historisch traceerbaar zijn hoeft hier verder niet aan de orde te komen.

Immers: Johannes heeft wel degelijk bestaan, en bestaat nog steeds in de levende traditie van religie en cultuur. Daarvoor is het beeld van zijn personage krachtig genoeg. Nog sterker: de elementen waaruit zijn persoonlijkheid is gecomponeerd zijn van een zeldzame schoonheid. Wie die schoonheid wil ervaren, leze de pagina’s die Frits van der Meer over Johannes schrijft in zijn Catechismus, het boek waarin hij in opdracht van aartsbisschop Jan de Jong tijdens de eerste oorlogsjaren aan de gewone gelovigen – dat was althans de bedoeling – de geloofsleer van de katholieke kerk verklaarde.6 Hij memo-reert hoe tijdens de christenvervolgingen van Nero en Domitianus de geest komt over Johannes: ‘de laatstovergebleven apostel en ooggetuige van Christus […], het kind van Zebedeus en Salome, die aan ’s Heeren borst had gerust’. Hoe hij als grijsaard en als ‘laatste en grootste van de profeten’ op Patmos de Apocalyps schrijft, waarin hij de he-mel open ziet en ‘de tijdsverschieten uitgewischt’, met één blik de eindtijd overschou-wend. Hoe hij, in Efeze teruggekeerd, drie brieven aan ongenoemde gemeenten schrijft en tenslotte van profeet nog evangelist wordt en – ‘nauwelijks meer van deze wereld’- het laatste evangelie schrijft. Een evangelie dat zich onderscheidt van de andere drie evangeliën doordat het de ‘volheid’ van de ‘kennis omtrent Jezus’ bevat en dat de ‘hoog-ste denkbeelden van Israël en Hellas’ verbindt. Het Christusbeeld van Johannes is het

(11)

‘duidelijkste en meestomvattende van alle, [ ] waarop wij teeren tot aan ‘s Heeren te-rugkomst. ’ Johannes is een adelaar: ‘hij ontstijgt de hoogste bergen der Schrift, en vliegt met open oogen recht in de zon van Gods innerlijk’. Tot zover Van der Meer. Ik weet niet wie dit beter kan zeggen.

Wanneer één van de individuen die samen Johannes vormen tot na het jaar 100 heeft geleefd, is het constructieproces van de ene Johannes apostel, ziener en evange-list, al binnen een paar generaties na diens dood tot voltooiing gekomen. Er was dus in de tweede eeuw een dringende behoefte aan deze Johannes onder de christenen van de hele mediterrane wereld. Daardoor is hij tot één van de meest fascinerende maar ook complexe figuren uit de kring van Jezus’ eerste volgelingen geworden. Zijn relatie met de stad Rome is de volgende vraag die aan de orde moet komen.

Apostelen in Rome

De oudste levensbeschrijvingen van Johannes, de zogenaamde Acta Iohannis, spreken nergens over een verblijf van de apostel in Rome.7 De locatie die – na Jeruzalem - bij uitstek met hem wordt verbonden is Efeze in Klein-Azië. De totstandkoming van de Griekstalige Johannes-acten wordt tegenwoordig in Syrië gelokaliseerd en gedateerd in de eerste helft van de derde eeuw, toen de Johannes-traditie in Efeze al wortel geschoten had.8 De oertekst is echter niet compleet overgeleverd. De bestaande studies over de zogenaamde nieuwtestamentische apocriefen gaan nauwelijks in op de vraag hoe de traditie van de Acta zich verhoudt tot de overlevering van Tertullianus. Is het een oos-terse tegenover een wesoos-terse traditie? Zo eenvoudig ligt het niet. De gevangenschap van Johannes in Rome komt ook voor in een Griekstalig Johannesverhaal uit de vierde of vijfde eeuw, de zogenaamde Acten van de Theoloog Johannes in Rome.9 Centraal staat hierin de persoonlijke confrontatie tussen keizer Domitianus en Johannes, gevolgd door de verbanning op keizerlijk bevel. De episode van de marteling in de kokende olie ontbreekt hier echter, terwijl ze andere contemporaine teksten wel opduikt, maar dan in Efeze wordt gesitueerd.10 Uit deze contradicties blijkt dat er schakels uit de overleve-ring verdwenen zijn.11

Het vroege getuigenis van Tertullianus wijst erop dat er een versie van de Johan-nes-geschiedenis bestond waarin de marteling in Rome zich naadloos voegde in de hoofdlijn van het narratief zoals vastgelegd in de Acta. De veroordeling onder de Chris-tenvervolger Domitianus (81-96) op de keizertroon gebeurde in deze variant niet in Efeze, maar in Rome, waar de apostel als gevangene was heengevoerd. Na de mislukte executie in de kokende olie verbande de keizer hem naar Patmos (afb. 2). De echo van het specifieke aspect van het martyrium in Rome klinkt alleen in het westen, maar wel bij vooraanstaande kerkvaders. Hieronymus schrijft rond 400 over de excellentie van Johannes ten opzichte van de andere apostelen en evangelisten omdat hij de kwalitei-ten van apostel, evangelist en profeet verenigt, maagdelijk gebleven is, maar ook als martelaar niet tekort schiet tegenover de anderen. Dit laatste omdat hij – en nu beroept

(12)

Hieronymus zich direct op Tertullianus – in Rome als martelaar geleden had on-der Domitianus in een ketel met gloei-ende olie, waar hij echter sterker uit kwam dan hij erin geworpen was. Ook de andere grote Latijnse kerkvader Am-brosius kent de episode en verwijst in een hymne op Johannes naar diens mar-teling door gloeiende olie, ongetwijfeld op basis van dezelfde bron. Uit Rome zelf horen we vreemd genoeg nog drie eeuwen lang niets.

De Romeinse context biedt echter wel aanknopingspunten voor het ont-staan van het verhaal. In de loop van de tweede eeuw heeft in en buiten Rome de overtuiging vast wortel geschoten dat zowel Paulus als Petrus in Rome het christelijk geloof verkondigd hebben en onder Nero de marteldood zijn gestor-ven. Er is de laatste jaren weer een pittig wetenschappelijk debat gaande over de historische betrouwbaarheid van deze gegevens.15 Ik moet er kort over zijn en volsta met een intuïtie. Mijn vermoeden is dat het idee van Petrus’ verblijf in Rome een consequentie is van de – historisch zeer plausibele - aanwezigheid van Paulus in de hoofdstad. Ook wanneer de visser uit Galilea lijfelijk nooit in Rome is geweest, blijft het ontstaan van de Petruscultus in Rome een fenomeen van formaat. De positi-vistische ontmaskering van een mythe lijkt mij daardoor wetenschappelijk minder in-teressant en heeft overigens al zo’n lange traditie dat de paus – zeker Franciscus - er niet van zal schrikken. De Romeinse Petrustraditie is bijzonder oud en al heel vroeg aan een plek gebonden. Zowel voor Petrus als voor Paulus bestonden er gedachtenismonumen-ten: aan de Via Ostiense voor Paulus en in de necropool op de helling van de Vaticaan-se heuvel voor Petrus. Toen keizer Constantijn na 313 op deze plekken kerken liet bou-wen, golden deze monumenten ook als het graf van de apostelen.

Zodra de plaatsgebonden verering van Petrus en Paulus in Rome haar beslag ge-kregen heeft, en dat is ruim voor het jaar 200, bestaat er ook een lokale herinnering aan die andere belangrijke apostel: ‘de discipel dien Jezus lief had’ (Statenvertaling). Tertul-lianus geeft dit te kennen en biedt ook de sleutel voor de duiding ervan. Het gaat hem

2. Bartholomeus Spranger, Het martyrium van de heilige Johannes. Voormalig hoofdaltaar-schilderij van S. Giovanni a Porta Latina, olieverf op doek, 150 x 120 cm, ca. 1570. Rome, S. Giovanni in Laterano, Sagrestia dei Beneficiati.

(13)

om het bijzondere gezag dat de werkzaamheid ter plekke van de apostelen aan bepaalde vroegchristelijke gemeenten verleent. Of er eventueel historische herinneringen aan Johannes’ onvrijwillige verblijf in Rome bijgedragen hebben aan de door Tertullianus gememoreerde traditie, zullen we nooit weten. Wel dat hij vanuit Noord-Afrika de stad Rome bewondert om haar drievoudige apostoliciteit. Opvallenderwijs is hij niet alleen de eerste bron die dit motief accentueert, maar ook de laatste, zolang het althans om de cultivering van het drietal gaat. Rome blijkt de rest van de geschiedenis genoeg te heb-ben aan Petrus en Paulus om haar superieure rol in de christelijke wereld te spelen of te willen spelen.

Het martyrium van Johannes in Rome lijkt dus in een ons onbekende spruit uit de traditie van de Johannesacten terecht te zijn gekomen. Zo kan het verhaal zich in de volksvroomheid, maar ook in de liturgie verspreid hebben.16 Dat dit proces zich min of meer ondergronds heeft afgespeeld, kan te maken hebben met de afkeer van de apo-criefe apostelliteratuur van de kant van de kerkelijke autoriteiten. Zo verbiedt paus Leo de Grote (440-461) het lezen en bezitten van deze ‘apocrypha’, zowel in de kerk als thuis.17

Ook als de wetenschapper hier het boek over de herinnering sluit, blijft de intrige-rende vraag wat voor soort herinnering nu de basis geweest kan zijn voor de overleve-ring van Johannes in Rome. Het antwoord kan in ieder geval niet liggen in de sfeer van waar-gebeurd-of-niet. Misschien moet de wetenschap op dit punt plaats maken voor de poëzie, bijvoorbeeld aan de hand van een gedicht van C.O. Jellema (1936-2003):

Van dingen spreek ik in de tweede werkelijkheid, dat is de buigzame herinnering;

beleven is te snel zelfs voor verwondering:

een voetstap klinkt als men hem niet meer hoort.18

Wat hier voor de individuele herinnering wordt beschreven geldt ook voor de collec-tieve: voor de Romeinse christenen in de tijd van Tertullianus klonk de voetstap van Johannes in de tweede werkelijkheid, terwijl men hem niet (meer) hoorde. Het wordt tijd de specifieke plek van de herinnering van Johannes in Rome op te zoeken.

I I. D E K E R KS A N G I OVA N N I A P O R TA L AT I N A

Het tweede deel van dit betoog bestaat uit een ruwe schets van het kerkgebouw bij de Latijnse poort door de tijd heen. Dat gebeurt aan de hand van vier ijkpunten, die vier levensfasen van het monument representeren. Bij elke fase gaat het om de vragen naar: het belang van de kerk, de transformaties in haar gedaante en de presentie van haar patroonheilige.19

(14)

Late Oudheid - lieu de mémoire

Van de tientallen vroegchristelijke kerken in Rome zijn er maar weinig waarvan de stichting volledig in de mist van de geschiedenis verborgen zijn gebleven. De San Gio-vanni a Porta Latina behoort tot die kleine categorie: het gebouw staat er, maar hoe en met welk doel het er is gekomen blijft een raadsel. Gelukkig is de architectuur relatief goed leesbaar (afb. 3).

Het gaat om driebeukige basiliek, 31,5 meter lang, waarvan de beuken gescheiden worden door een arcade op vijf, zorgvuldig uitgezochte hergebruikte zuilen. De lengteas loopt parallel aan de Via Latina, zodat de apsis naar het zuidoosten gericht is. De voor-hal en de klokkentoren dateren duidelijk uit de hoge middeleeuwen, evenals de rond-boogramen in het schip. Tal van onderdelen wijzen echter op een oorsprong in de Late Oudheid: niet alleen verschillende zones van het metselwerk (baksteen afgewisseld met lagen tuf), maar vooral de architectuur van de apsiszone. We kunnen er van uitgaan dat het grondplan en de globale opzet zoals die zich nu vertonen nog steeds het laatantieke bouwwerk representeren.

Het is al vaak opgevallen dat de oostpartij met een tussenvak tussen apsis en schip, geflankeerd door twee zijkamers, alsook de driezijdige buitenkant van de apsis, meer gemeen hebben met de kerkbouw in het oosten van het rijk dan met de Romeinse (afb. 4). Sommigen concludeerden een compleet oosters of Byzantijns bouwconcept. Onder deze experts was de gezaghebbende Richard Krautheimer, die zijn allereerste studie over

(15)

de vroege kerken van Rome in 1936 uitgerekend aan deze kerk wijdde.21 Hij ontdekte zelfs dat het maatsysteem van de kerk zich beter uit Byzantijnse dan uit Romeinse voe-ten laat afleiden.22 Later is Krautheimer enigszins teruggekomen op Byzantium en het ‘Nabije Oosten’ als bron voor het ontwerp; over Byzantijnse voeten zweeg hij.23 Zelf ben ik ook geneigd de creatieve kracht van de eigen Romeinse bouwtradities niet te onder-schatten, maar stem wel in met de tegenwoordig meest gangbare datering in het mid-den van de zesde eeuw.

Deze datering betekent dat de kerk verrees in het verarmde en ontvolkte Rome dat na de Gotenoorlogen onder Byzantijns gezag was gekomen. Dit kan verklaren waarom de stichting kennelijk buiten het bisschoppelijk bestuursapparaat van de paus is omge-gaan. Het is goed denkbaar dat de Byzantijnse generaal Narses, de eunuch van Armeen-se afkomst die als gezagvoerder zijn best deed zich met de oude keizerstad te verbinden, de hand in de stichting had.24 Zonder een ‘Byzantijns’ bouwwerk te zijn, is deze kerk dan wel een zeldzaam monument van de nieuwe politieke constellatie: die van het her-stelde Romeinse rijk, zij het onder leiding van gewantrouwde namaak-Romeinen in Constantinopel en met Rome feitelijk in de positie van provinciestad. Een levendige wisselwerking tussen lokaal-Romeinse bouwtradities en impulsen uit het oosten kan verantwoordelijk zijn voor trekken die voor zover bekend in Rome uniek gebleven zijn:

4. Rome, S. Giovanni a Porta Latina, plattegrond, dwarsdoorsnede en aanzicht uit het zuidoosten. R. Krautheimer 1937-1956.

(16)

de apsis met een buitenschil van drie zijden van een zeshoek en de tussentravee met nevenruimten. In alle andere opzichten is de kerk typisch Romeins.

Ook over de originele naam van de kerk tasten we in het duister. Het is onbekend of in de tijd van Tertullianus de overlevering van Johannes’ martyrium in Rome al was verbonden met de locatie aan de Via Latina. In ieder geval bestond de Latijnse Poort rond 200 nog niet. De naam Sancti Johannis ante Portam Latinam komt voor het eerst voor als betiteling van een feestdag in het Romeinse misboek van de zevende eeuw.25 In de versie van het Sacramentarium Gregorianum die in gebruik was in de Sint-Pieter staat op 6 mei de feestdag Natale S. Johannis ante Portam Latinam vermeld. De term

natale verwijst in de liturgie doorgaans naar de verjaardag van de dood van een heilige. Het speciale misgebed voor deze dag roept de Heilige Johannes Apostel als beschermer aan. In de liturgische boeken van de volgende eeuwen wordt het feest op deze datum een vast onderdeel van de kerkelijke kalender, wat het blijft in het Romeinse missaal dat nog tot in de jaren zestig van de vorige eeuw overal in de wereld in gebruik geweest is.

Het chronologische gat tussen de oudste bronnen en deze liturgische traditie is groot. Niettemin moet er een onzichtbare lijn door de tijd vanaf Tertullianus via Hiero-nymus lopen, die het verhaal van Johannes’ marteling topografisch verankerde bij de Porta Latina en die wellicht ook het motief was voor de bouw van de kerk op deze plek. Deze veronderstelling krijgt meer waarschijnlijkheid tegen het licht van de opkomende verering van Johannes de Evangelist in de vijfde en zesde eeuw.26 Keizerin Galla Placidia werd door Johannes van een schipbreuk gered en wijdde aan hem een royale basiliek in Ravenna, de oudste vroegchristelijke basiliek die daar is bewaard (426-433).27 Een halve eeuw later liet paus Hilarus (461-468) in Rome twee nieuwe kapellen bouwen aan weerszijden van het Lateraans baptisterium respectievelijk voor Johannes de Doper en Johannes de Evangelist, compleet met relieken van beide heiligen (waaronder we geen lichamelijke, maar contact-relieken moeten verstaan).28 De kapel van de Evangelist is inclusief het gewelfmozaïek bewaard en is het vroegste getuigenis van de Johannescul-tus in Rome. In de inscriptie noemt Hilarus de evangelist Johannes ‘zijn bevrijder’, wat een associatie oproept met de redding van Galla Placidia.29 Waarschijnlijk is deze aan-roep een herinnering aan Hilarus’ belevenissen in Efeze, toen hij daar als Romeins ge-zant namens Leo de Grote deelnam aan een roerig concilie. In Efeze zelf kreeg de ver-ering een grote impuls door de bouw van een monumentale koepelkerk op het vermeende graf van Johannes, een opdracht van keizer Justinianus en zijn vrouw Theo-dora direct nadat in Constantinopel in 537 de Hagia Sophia was voltooid. Johannes verving in de Late Oudheid als populaire bestemming voor pelgrims de godin Artemis in haar nabije tempel. Overigens reiken de archeologische resten van zijn graf niet ver-der dan de vierde eeuw terug.30

Noch in het Oosten, noch in het Westen werd Johannes een ‘populaire’ heilige, zoals wel het geval was met Johannes de Doper. De schrijver van de ontzagwekkende – en in

(17)

het Oosten omstreden – Apocalyps en van het meest mystieke en filosofische evangelie, die een vredige dood in Efeze was gestorven, riep een ander soort bewondering op dan tal van martelaren. Niettemin memoreren tal van vroegchristelijke auteurs met verte-dering hoe Johannes aan Christus’ borst had gelegen en een moeder-zoonrelatie was aangegaan met Maria. Prokopius, de Byzantijnse geschiedschrijver van deze tijd, noemt Johannes met zijn bijnaam De Theoloog, ‘omdat zijn uiteenzettingen over de goddelijke dingen alle menselijke natuur overtreffen’.31

De weinige brokstukken in de bronnen wijzen erop dat een plaatsgebonden herin-nering aan de apostel Johannes in Rome het motief was voor de bouw van de kerk bij de Latijnse Poort. Overigens is het gebrek aan topografische belangstelling kenmerkend voor alle hagiografische literatuur in het Rome van de vijfde en zesde eeuw.32 Misschien was de datum van 6 mei de wijdingsdag van de kerk.33 Het duurt echter tot halverwege de negende eeuw voor alle draden expliciet aan elkaar worden geknoopt. Daarvoor te-kent de vertelzuchtige schrijver Ado van Vienne in zijn martyrologium, een van heili-genlevens voorzien kalendarium voor liturgisch gebruik. Onder de datum van 6 mei verbindt hij de gegevens van Tertullianus met verhalende elementen over Johannes’ marteling bij de Latijnse poort in aanwezigheid van de senaat, in opdracht van Domiti-anus, de verbanning naar Patmos, de Apocalyps en de terugkeer naar Efeze. Hij voegt eraan toe dat de gelovigen bij de Latijnse Poort een fraaie kerk uit verering van Johannes hebben gebouwd, waar elk jaar op 6 mei een feestelijke toeloop is.34 Deze gegevens zijn in de volgende eeuwen het basismateriaal voor alle teksten over Johannes’ marteling in Rome geworden.

Hoge middeleeuwen – in het krachtenveld van stad en wereld

De twee eeuwen tussen 1000 en 1200 zijn misschien wel de grootste bloeiperiode van de kerk bij de Latijnse Poort. In de elfde eeuw wordt de kerk bediend door een kapittel van kanunniken, wat haar een zekere status geeft.35 De canonica is bovendien in de jaren veertig van deze eeuw een broedplaats van de opkomende hervormingsbeweging in de Latijnse kerk.36 Contacten met de abdij van Cluny en andere hervormingsgezin-de centra maken van hervormingsgezin-de San Giovanni even een internationaal ontmoetingsoord. De Porta Latina ligt letterlijk aan de verbindingsroute tussen Rome en Montecassino, de abdij die vanaf medio elfde eeuw als centrum van de kerkhervorming in nauw contact met het pausdom staat. Weliswaar eindigt het kortstondige pontificaat van de aarts-priester van San Giovanni, Johannes Gratianus als paus Gregorius VI (1045-1046), met een vernederende verbanning in Keulen,37 door bemiddeling van de Duitse keizer wordt San Giovanni wel de zetel van de aartsbisschop van Keulen als aartskanselier van de Roomse kerk.38 De kerk krijgt nu ook eindelijk een rol in het statiesysteem voor de pauselijke liturgie. De statiedag is de zaterdag voor Palmzondag, die voordien in de St. Pieter was. 39 In de praktijk betekent dit een toeloop van stadbewoners en pelgrims, zeker niet alleen om daarmee aflaten te verdienen, maar ook om te zien en gezien te worden.40

(18)

Een eeuw later is het met de bloei gedaan wanneer de San Giovanni met haar - blijkbaar substantiële - bezittingen aan dochterkerken en landerijen door paus Lucius II overgedragen wordt aan het kapittel van zijn kathedraal, de Lateraanse basiliek. Dat gebeurt in 1145.41 Het zal geen toeval zijn dat de patroonheilige van de bisschopskerk, Johannes de Doper, sinds de incorporatie van de enige kerk in Rome die gewijd was aan Johannes de Evangelist, steeds vaker gezelschap krijgt van de Evangelist.42San Giovanni

is sindsdien in Rome een koepelbegrip voor de beide grote Johannesfiguren. De Later-aanse Basilica Salvatoris lijkt zich ook de spirituele betekenis van de kerk bij de Porta Latina te hebben toegeëigend.

In de hoge middeleeuwen ondergaat het kerkgebouw bij de Porta Latina een grote renovatie en her-decoratie (afb. 5). De campanile wordt toegevoegd, de voorhal en het schip worden goeddeels herbouwd. De grote apsisramen worden drastisch verkleind. De lichtbeuk van het schip krijgt eveneens romaanse rondboogramen die kleiner zijn dan de originele. Daardoor komt een groot oppervlak voor beschildering van de

schip-muren beschikbaar, dat benut wordt voor een cyclus van oud- en nieuwtesta-mentische voorstellingen.43 Vandaag is deze weldoordachte cyclus een van de best bewaarde geschilderde program-ma’s uit deze periode in en rond Rome. Johannes speelt hierin geen vooraan-staande rol, behalve indirect in de apo-calyptische scènes voor de apsis, maar dat was niets uitzonderlijks in Romein-se kerken. Als patroonheilige verschijnt hij echter op de apsisboog, met het opengeslagen boek waarin de eerste woorden van zijn evangelie te lezen zijn:

In principio erat verbum.44

De vernieuwing van het gebouw is meestal in verband gebracht met de be-waarde inscriptie van een nieuwe inwij-ding van de kerk door paus Celestinus III in 1191.45 Gezien de geschiedenis van de kerk is dit niet waarschijnlijk. Res-tanten van een deuromraming met ran-ken, draran-ken, vogel- en mensenkoppen in reliëf - nu in de trede voor het altaar opgeno-men - dateren eerder uit het midden van de elfde eeuw: de tijd van Johannes Gratianus (afb. 6).46 De laatste jaren zijn ook vroegere dateringen van het metselwerk en van en-kele muurschilderingen geopperd. Mij lijkt de conclusie van Peter Cornelius Claussen

5 Rome, S. Giovanni a Porta Latina, vanuit het noordwesten.

(19)

gerechtvaardigd om het zwaartepunt van de middeleeuwse renovatie te leggen rond het midden van de elfde eeuw. Een uitloop in de twaalfde eeuw is mogelijk, zodat de ver-nieuwing grofweg gedateerd kan worden in de periode tussen Johannes Gratianus en de overdracht aan het Lateraans kapittel. De herwijding van de kerk in 1191 kan het gevolg geweest zijn van een modernisering van de liturgische inrichting in de stijl van de ‘Cos-maten’, waarvan nog resten van de vloer zijn bewaard. Ook de fresco’s in het schip, de omraming van de hoofddeur en de toren kunnen uit deze fase stammen (afb. 7). Maar hoe zit het met Johannes tegen de achtergrond van deze transformatie van architectuur en inrichting?

6. Rome, S. Giovanni a Porta Latina, fragment van deuromraming, nu trede priesterkoor, marmer, 11de eeuw.

7. Rome, S. Giovanni a Porta Latina, wandschildering middenschip zuidzijde, detail met de Zondeval, fresco, 12de eeuw.

(20)

Bij de in 1145 overgedragen goederen is kennelijk een aparte memoria – gedachteniskapel - voor het martyrium van de apostel Johannes inbegrepen geweest.50 De huidige kapel San Giovanni in Oleo dateert uit de Renaissance maar bevat wel een twaalfde-eeuws altaar en een inscriptie uit dezelfde tijd die verwijst naar relieken van Johannes, met de typische oudchristelijke term voor een martelaar athleta – kampvechter voor Christus – genoemd (afb. 8).51 De genoemde relieken olie, ketel, bloed en haren, lijken toneelat-tributen te zijn bij het verhaal over het martyrium van Johannes, zoals dat intussen was uitgekristalliseerd en vooral via de Legenda Aurea grote verspreiding zou vinden.52 Deze apostolische trofeeën strekten - aldus de inscriptie - ‘tot wijding van het roemrijke Rome’. Ze zullen bewaard geweest zijn in de reliekholte die in de voet van het vroeg-twaalfde-eeuwse altaar nog zichtbaar is.53 Ook deze accentuering of revitalisering van de memoria is het beste verklaarbaar vóór de overdracht aan de Lateraanse basiliek. Daarna gaat de bisschopskerk met de hoofdprijs strijken en worden relieken van

Johan-nes de Doper en de Evangelist ge-zamenlijk vereerd in het Late-raan.54

Intussen heeft de lokaal-Romeinse traditie zich wel over het hele Westen verspreid. In de liturgie herinnert de speciale

Jo-hannes-sequentie Verbum Dei

Deo natum aan de kokende olie: het wordt in de mis van Johan-nesfeesten voorafgaand aan het evangelie gezongen.55 De oliescè-ne is in de Late Middeleeuwen veelvuldig het thema van afbeel-dingen, bijvoorbeeld in een fraai reliëf uit 1460-1470 aan het zuid-portaal van de Sint-Jan (de Evangelist) in ’s-Hertogenbosch. Tot ver in Westfalen wor-den er kerken specifiek gewijd aan Sint Jan bij de Latijnse Poort.56

Vroegmoderne tijd – restauratie en visualisatie

Het verlies van haar autonomie in 1145 luidt voor de San Giovanni een lange periode in van verval. In de kloostergebouwen wonen afwisselend nonnen, monniken of priesters van verschillende soort en kleur, waarvan sommigen zich meer, en anderen minder om de zorg voor het kerkgebouw bekommeren.57 Als paus Leo X in 1517 zoveel nieuwe kardi-nalen benoemt dat hij titelkerken tekort komt, wijst hij een aantal andere kerken aan om titulus te worden.58 Zo wordt de San Giovanni eindelijk met een officiële status opgenomen in het kerkelijke netwerk van pauselijk Rome. Of de titelkardinalen zich

8. Rome, S. Giovanni in Oleo, inscriptie met vermelding van relieken, marmer, 12de eeuw.

(21)

vereerd voelen met de zwak gedoteerde en waarschijnlijk slecht bediende kerk valt te betwijfelen.

Ondanks de officiële status van titelkerk blijft de San Giovanni letterlijk en fi-guurlijk marginaal in het Romeinse kerkenlandschap, des te meer in perioden waarin de Porta Latina is dichtgemetseld uit angst voor de pest. Titelkardinaal Gian Girolamo Albani (1570-1591) moet kennelijk zijn aandacht aan belangrijkere zaken geven, wan-neer zich in de jaren zeventig van de zestiende eeuw een buitenlandse gemeenschap bij de kerk vestigt die er bijzondere gewoonten op na houdt. Niet voor het eerst profiteert een dissidente groep van de perifere ligging van de kerk.59 Zowel de Franse filosoof en reiziger Michel de Montaigne als de Venetiaanse ambassadeur melden dat in de kerk huwelijken tussen mannen uit deze broederschap worden gesloten met het gebruikelij-ke ritueel van de huwelijksmis.60 Montaigne spreekt ironisch over een ‘mooie sekte’; de Venetiaan is directer in zijn afschuw van deze ‘orrenda sceleraggine’ (gruwelijke schur-kenstreek). Ik zal u de tragische afloop van deze episode besparen en moet ook in het midden laten of de huwende Iberiërs zich lieten inspireren door de liefde tussen Jezus

(22)

en Johannes. Als gevolg van de affaire dringen de Italiaanse staten inclusief de paus erop aan immigranten in de haven van Genua beter te controleren en in geval van enige twijfel niet toe te laten.61

Enkele titelkardinalen onderscheiden zich door een bijzonder engagement met de kerk, waardoor het gebouw met zijn tijd kan meegaan en deel krijgt aan het klimaat van de Katholieke Reformatie. Een eerste vernieuwingscampagne tekent zich af tegen 1570.62 Het nieuwe altaarstuk voor het hoofdaltaar onder het nog middeleeuwse mar-meren baldakijn wordt geschilderd door de jeugdige Bartholomeus Spranger uit Ant-werpen, een van de meest succesvolle Fiamminghi a Roma, die zelfs in dienst komt van de strenge paus Pius V. Met zijn altaarschilderij van het Oliemartyrium wordt de raison

10. Rome, S. Giovanni in Oleo, wandschilderingen met scènes uit het leven van de apostel Johannes, Lazzaro Baldi, ca. 1660.

(23)

d’être van de kerk wellicht voor het eerst tot iconografisch hoofdthema van het kerkin-terieur (afb. 2).64

In de zeventiende eeuw zijn het de kardinalen Rasponi en Paolucci die het interi-eur verder barokkiseren (afb. 9).65 De laatste titelkardinaal die uitdrukkelijk als mece-nas optreedt is Jean-Baptiste de Belloy, aartsbisschop van Parijs onder Napoleon. De gefaseerde renovaties houden gelijke tred met de restauratiegeschiedenis van vrijwel alle oude kerken in Rome. Opvallend is echter de hoge mate van conservatie. De origi-nele architectuur met de zuilenarcaden en vlakke wanden, en zelfs de kleine lichtbeuk-ramen worden intact gelaten. De monumentale barokke wandschilderingen brengt men welbewust op doek aan, zodat de middeleeuwse fresco’s eronder niet verloren gaan.66 Het thema van de hele decoratie is nu eenduidig het leven van de apostel Johan-nes.

Deze periode kenmerkt zich door een sterke band tussen het kerkgebouw en de

memoria.67 De laatste wordt herbouwd als een elegante achthoekige Renaissance- tem-pietto in opdracht van een Franse curieprelaat en van een frescocyclus over de werken van Johannes voorzien.68 Anderhalve eeuw later laat titelkardinaal Paolucci de fameuze architect Francesco Borromini de kapel renoveren en van een fantasierijke koepelbe-kroning voorzien.69 De eerder genoemde middeleeuwse elementen worden bewust be-houden, maar relieken van betekenis lijkt de kapel niet meer te herbergen. Alle relieken worden, zo horen we, ‘om veiligheidsredenen’ in de Lateraanse basiliek bewaard. De nieuwe wandschilderingen van Lazzaro Baldi stellen het martyrium van Johannes ech-ter wel visueel present (afb. 10).71 De verbinding tussen kerk en kapel wordt gevormd door een loggia vanaf de narthex van de kerk en een monumentaal middeleeuws poort-gebouw aan de Via Latina (afb. 11).72 Deze directe route is in de negentiende eeuw ver-loren gegaan.

De aandacht voor de kerk en de memoria is weliswaar niet continu in dezelfde mate aanwezig, maar de restauratiegeschiedenis toont een zorgvuldige omgang met het verleden en een besef van de bijzondere betekenis van het monument. We horen ook dat het feest van 6 mei uitbundig wordt gevierd. Johannesrelieken uit het Lateraan wor-den op deze dag naar de Porta Latina gebracht. Daarbij heeft het iconografisch pro-gramma van kerk en kapel – met Johannes als hoofdthema - een direct ondersteunende functie.

Onder de zestiende-eeuwse oudheidkundige auteurs wordt het idee populair dat de San Giovanni gebouwd is op de plek van een door Cicero genoemde Dianatempel.74 Een suggestieve gedachte, die een directe associatie oproept met de grote Dianacultus in Efeze, waar de godin Artemis heette. Volgens de aloude Johannesacten was de populaire Artemistempel hier door de prediking van de apostel ingestort.75 Zijn graf ligt trouwens nog geen halve kilometer van de ruïnes van het Artemision verwijderd. In de antiquari-sche wereld van Rome laat men niet na om de maagdelijkheid waarmee Artemis - Dia-na zich in de heidense godenwereld onderscheidde over te dragen op Johannes, wiens

(24)

11. Rome, S. Giovanni a Porta Latina, aanzicht uit het westen, gravure, G.M. Crescimbeni 1716.

maagdelijkheid hem boven andere apostelen verhief.76 Dat de moderne oudheidweten-schap niets meer wil weten van een Dianatempel bij de Porta Latina strookt met onze kennis van de vroege kerkbouw in Rome: vrijwel nergens is een kerk gebouwd op de plek van een publieke heidense cultus. Het hele verklaringsmodel van de continuïteit res-pectievelijk de substitutie van cultus ten gunste van het overwinnende christendom lijkt toch vooral een staaltje van renaissancistisch idealisme en contrareformatorische retoriek te zijn.

Uit de gerichte interesse voor het verleden van de kerk komt ook het enige inte-grale geschiedwerk over de San Giovanni voort: de omvangrijke monografie van Gio-vanni Mario Crescimbeni uit 1716 (afb. 11). Deze intellectuele priester en bekende lite-ratuurcriticus onderneemt een uitvoerig en relatief kritisch onderzoek naar alle bronnen, dat overigens meestal resulteert in een bevestiging van het belang van de kerk en de ouderdom van de lokale cultus van de apostel Johannes. Het ronduit indrukwek-kende boek maakt deel uit van de erudiete historiografie over oude Romeinse kerken die in de late zeventiende en in de achttiende eeuw diverse monografieën opleverde.77

(25)

Twintigste eeuw – historisering

De twintigste eeuw is de periode van herontdekking en herinterpretatie, die de kerk haar huidige uiterlijk heeft gegeven.78 De vondst van de middeleeuwse fresco’s onder de barokke decoratie door de Zwitserse priester en archeoloog Paul Styger in 1913 brengt het besef hier met een belangrijk monument te maken te hebben. Op advies van de leidende christelijk archeoloog in Rome, de Duitse priester Josef Wilpert volgt een grootscheepse restauratie van de hele kerk. In de geest van de tijd ging het om een puri-ficatie met het doel de middeleeuwse staat weer terug te brengen. Bij andere oude ker-ken in Rome gingen architecten als Antonio Muñoz, Giovanni Battista Giovenale en Gustavo Giovannoni op vergelijkbare wijze te werk.79 De blootlegging van de complete middeleeuwse cyclus wekte groot enthousiasme, hoewel het tot 1972 duurde voor er een integrale studie aan werd gewijd.80

In 1939-1940 volgt een tweede campagne die de apsis haar barokke kleed ontneemt en de façade en de toren hun oorspronkelijke vensteropeningen teruggeeft (afb. 12). De proportioneel grootste apsisvensters van Rome worden van hun vulmuren ontdaan zo-dat het ochtendlicht weer genereus kan doordringen in het interieur. Pas in 2007 valt

(26)

het besluit ook de beschermlaag weg te halen die sinds de Tweede Wereldoorlog het laat-barokke fresco op het apsisgewelf heeft bedekt. Daarmee is er alsnog één zichtbare herinnering aan de barokke fase toegelaten tot het vroegchristelijk-middeleeuwse inte-rieurconcept van de restauratoren. De scène van de terdoodveroordeling van Johannes door Domitianus van Antonio Rapreti was ooit de laatste toevoeging aan het barokke beeldprogramma en is nu de enige verwijzing naar de Romeinse Johannestraditie in het interieur. De overige barokke schilderingen zijn zonder documentatie spoorloos ver-dwenen.

De historische valorisatie van de kerk richt zich op verst mogelijke verleden. De fase van de Katholieke Reformatie wordt vrijwel uitgewist, wat ook bij andere twintig-ste-eeuwse restauraties gebeurt, en gerust een paradox genoemd mag worden in een stad die in spirituele maar ook in esthetische zin op zijn minst tot het Tweede Vaticaans Concilie van de Contrareformatie doortrokken bleef.81

Datzelfde Tweede Vaticaans Concilie heeft de lokaal-Romeinse Johannescultus definitief naar de achtergrond gedrongen. Bij de sanering van de heiligenkalender in 1969 is het feest van 6 mei gesneuveld, officieel om redundantie met het hoogfeest van Johannes de Evangelist op 27 december te vermijden, maar op de achtergrond waar-schijnlijk ook vanwege twijfels aan de historische overlevering.82 Intussen gaat de An-glicaanse kerk - die zich niets van de paus aantrekt - rustig verder het feest van de La-tijnse poort te herdenken.83 De kapel van San Giovanni in Oleo is zelden meer geopend, terwijl de kerk vooral bezocht wordt door bruidsparen en hun families, die hier een ro-mantische enscenering voor een huwelijksmis vinden, tot nu toe alleen voor man en vrouw. Johannes zelf is onverminderd een grootheid voor het geloof gebleven. Zijn evangelie en zijn Christusbeeld hebben alle tendensen tot onttovering en horizontalise-ring van de Blijde Boodschap doorstaan. Maar de apostel, evangelist en ziener is zijn Romeinse kerk ontstegen.

Rome had Johannes niet nodig voor het vestigen van haar universele apostolische primaat. Het feest van 6 mei is even geruisloos verdwenen als het verschenen was. Maar zelfs een in veel opzichten onbelangrijk Romeins kerkgebouw blijkt horizonten te heb-ben die tot in Klein Azië, het Rijnland, de Britse eilanden en het Iberisch schiereiland reiken en daarmee de universele pretentie van de kerk van Rome bevestigen. Sigmund Freud vergeleek Rome met een psychisch wezen waarin naast de laatste ontwikkelings-fase ook alle eerdere nog voortbestaan: een wezen waarin niets dat ooit tot stand kwam echt verdwenen is.84 Religieus erfgoed heeft een zeldzame cultuurhistorische diep-gang.85 Het onderzoek van kerkgebouwen, in de longue durée van hun vorm en gebruik, is een productief maar ook maatschappelijk urgent werkterrein voor de wetenschap van de nabije toekomst.86

(27)

iii. epiloog

Vandaag is het de feestdag van de Heilige Martinus. Er was geen reden zijn natale van de kalender te schrappen. Gelukkig maar, want Radboud, de Utrechtse bisschop wiens naam deze universiteit draagt, schreef een uitgebreid liturgisch officie ter ere van de patroonheilige van zijn bisschopzetel.87 Zelf wonend in de lange schaduw van de meest bekende middeleeuwse toren in Nederland die zijn naam draagt, en opgegroeid in één van de vier onder de elf Friese steden welke Martinus als kerk- en stadspatroon hebben, ben ik met deze vroegchristelijke heilige vanouds vertrouwd. Martinus is een typische pan-Europese held van het Vroege Christendom: afkomstig uit het huidige Hongarije en opgegroeid in het Noord-Italiaanse Pavia, met een militaire carrière onder de Ro-meinse keizers werd hij bisschop in het huidige Frankrijk.88 Na Johannes de apostel is hij de eerste heilige die niet een fysieke marteldood gestorven is, maar voorbeeldigheid verwierf door de grote thema’s van het christendom: de naastenliefde, het vermogen afstand te doen van aardse goederen en belangen en de opbouw van een wereldwijde organisatie die de kerk is. Dat hij evenals Johannes de heidense culten bestreed en tem-pels deed instorten, en het actieve met het contemplatieve leven verenigde, bevestigt beider heiligheid.

Mede aan de hand van Martinus ben ik gefascineerd geraakt door de bronnen van de beschaving waarvan ik mij altijd deelgenoot heb gevoeld. Via de middeleeuwse ge-schiedenis ben ik afgedaald naar de Late Oudheid: de periode waarin de Grieks-Ro-meinse cultuur, de religieuze traditie van het Jodendom en de vernieuwende kracht van het christendom bij elkaar komen en, ondanks alle botsingen, een verbinding aangaan die een beschaving vormt waaraan wij nog steeds deelhebben, of waarvan wij ons op zijn minst erfgenamen weten. Het is de kunst die mij, als niet-theoloog en niet-classi-cus, toegang gegeven heeft tot het Vroege Christendom. Mijn verhouding tot de vroeg-christelijke cultuur is gegroeid in kritische bewondering – met de nadruk op het sub-stantief – voor een wereld waarin religie, geloof, organisatie, beeldende kunst en architectuur verenigd worden door een samenhangende intellectuele en spirituele re-flectie, met een mate van universaliteit en met een interne coherentie (steeds meer ge-waarborgd door de dogmatiek en de kerkelijke hiërarchie) die in de oudheid uniek was en in zekere zin de meest bestendige erfenis van die oudheid vormt.

De Radboud Universiteit waagt het, mede vanuit haar katholieke wortels, keuzes te maken voor een onderscheidende bijdrage aan het wetenschappelijke onderzoek en onderwijs. Dat zij het aangedurfd heeft een leeropdracht te wijden aan de vroegchriste-lijke kunst en architectuur, in het bewustzijn dat daarop niet drommen gretige studen-ten noch hijgende media stonden te wachstuden-ten, maar wel een versterking te verwachstuden-ten was van een eigen Nijmeegs profiel, heb ik niet alleen gewaardeerd omdat aan mij de eer was deze opdracht te vervullen. Ik ben steeds weer verrast geweest door authentieke interesse onder de studenten voor een wereld die in tijd en in mentaliteit ver verwijderd

(28)

is van de onze. Het geeft mij ook een bijzondere voldoening een aantal promovendi te hebben kunnen begeleiden op hun weg naar de wetenschappelijke professionaliteit. Het is veelzeggend dat hun werk direct heeft bijgedragen aan de voorbereiding van dit afscheidscollege. De kerken van Ravenna, de cultus van de apostelen, de stad Rome in de Late Oudheid en het religieuze erfgoed in brede zin zijn onderwerpen waaraan zij werkten en werken, wat mij vandaag het gevoel geeft wetenschappelijk thuis te zijn.

Nergens beter dan aan deze universiteit, voor de vestiging waarvan mijn grootou-ders nog stuivers gespaard hebben, kon deze leeropdracht haar plaats vinden. Haar kracht is de inbedding in een wetenschappelijke omgeving waarin interesse en exper-tise voor de Late Oudheid en het Vroege Christendom vanuit verschillende vakgebieden bij elkaar komen. Die synergie vormt een wetenschappelijk kapitaal dat ook in de toe-komst gebruikt moet blijven, en waarin het onderzoek naar de kunst en materiële cul-tuur van het Vroege Christendom niet gemist kan worden. Dat het hier om een dyna-misch vakgebied gaat, waarin onderzoekers van alle generaties uit vele landen zich bewegen, zal blijken wanneer in Nijmegen en in Utrecht in 2018 het 17de Internationale

Congres voor Christelijke Archeologie plaatsvindt.

Ieder die gezien heeft met hoeveel plezier ik op deze universiteit werkte, mag weten dat dit mede aan zijn of haar collegialiteit, deskundigheid en hartelijkheid te danken is. Dat geldt ook voor degenen met wie ik in de eerdere fasen van mijn loopbaan heb mogen samenwerken: aan de universiteiten van Groningen en Leiden en aan het Nederlands Instituut in Rome. Dat de Radboud Universiteit mijn eindstation is geworden beschouw ik als genade. Het was een voorrecht om in deze paradijzen van wetenschappelijke re-flectie, educatieve ambitie en humane omgang te mogen opereren. Iedereen die ik daar-in heb kunnen ontmoeten ben ik dankbaar, daar-in het bijzonder degenen die mij op de goede momenten steun en kansen hebben gegeven. Ik had deze nodig, want een voor-opgezet carrièreplan was mij vreemd. Dat ik de loopbaan heb gekregen die vandaag aan haar einde komt, en de professionele vervulling heb gevonden die na vandaag zal door-gaan, dank ik mede aan deze personen. Mede, want zonder de stimulansen, de toleran-tie en de trouw van mijn ouders, familie en vrienden had ik nooit het stadium van voldoening kunnen bereiken waarmee ik vandaag op mijn loopbaan kan terugkijken.

Als je in de levensfase verkeert die ik nu heb bereikt, wordt enige sentimentaliteit je sneller vergeven. Daarom noem ik tot slot toch één naam, van de man die al eerder in mijn leven was dan de meest vage voorstelling van een academische carrière. De naam is kort, maar mijn dankbaarheid gaat elke lengte te boven: Jan.

(29)

noten

1 Tertullianus, De praescriptione haereticorum (tractaat tegen de gnosis).

2 Tertullianus, De praescriptione haereticorum 36.3, 304: [Roma] Ista quam felix ecclesia cui totam doctrinam apostoli cum sanguine suo profuderunt, ubi Petrus passioni dominicae adaequatur, ubi Paulus Iohannis exitu coronatur, ubi apostolus Iohannes posteaquam in oleum igneum demersus nihil passus est, in insulam relegatur.

3 In de academische zitting werd na afloop van deze afscheidsrede een essaybundel aangeboden met dezelfde titel: Monuments & Memory. Christian Cult Buildings and Constructions of the Past. Essays in Honour of Sible de Blaauw. M. Verhoeven / L. Bosman / H. Van Asperen eds. Turnhout 2016 (Architectural Crossroads ACSHA 3).

4 Zie: Rethinking the ethics of John: ‘implicit ethics’ in the Johannine writings. J.G. van der Watt / R. Zimmer-mann eds. Tübingen 2012.

5 Burnet 2014, 343-408. Ik dank collega prof. Geurt Henk van Kooten (RUG) voor de gedachtewisseling over dit thema.

6 Van der Meer 1941, 247-249. 7 Acta Johannis 1983.

8 Schäferdiek 1998, 577-581; precisering voor het midden van de 3de eeuw: Zwierlein 2010, 75 9 Acta Johannis 1983, 862--886.

10 Zie infra noot 13 en de uiteenzettingen van Junod en Kaestli in hun editie van de Acta Johannis 1983, 775-781 / 841 / 849.

11 Verg. de zakelijke behandeling van de overlevering door M. Raoss in: Matthiae – Missori 1960, 32-39. 12 Hieronymus, Adversus Jovinianum 1.26, Patrologia Latina 23, 259B.Verg. Hieronymus, Commentariorum in

Matheum 3.20.23, ed. 1969, 178 / 1074-1078.

13 Amore Christi nobilis: Ambrosius 1992, hymne 6; Van der Meer 1970, 302-305; Dijkstra 2016, 148-151. 14 In het westen was in ieder geval een Johannesoverlevering in omloop waarin de Rome-episode niet

voorkwam, getuige de uit het Grieks vertaalde Passio Johannis (Efeze late 5de eeuw) en de Latijnse Virtutes Johannis (Gallië eind 6de eeuw?), die het oliemartyrium laat plaatsvinden in Efeze voorafgaand aan de verbanning naar Patmos: Schäferdiek 1985, 377-379; Boxall 2013, 53-55.

15 Een goed overzicht van het debat biedt de bundel Petrus und Paulus in Rom 2011. 16 Rose 2009, 23-28.

17 Leo Magnus, Epist. 15.15: Rose 2009, 47.

18 Jellema 1961, 26. Het gedicht speelt een centrale rol in het proefschrift van Louisa van der Poll, verdedigd aan de Radboud Universiteit op 7 november 2016: Van der Poll 2016, 33-34.

19 Compact overzicht over de geschiedenis van de kerk: Buchowiecki 1970, 116-125 en Matthiae - Missori 1960. Met reserve te gebruiken Di Spes 2013.

20 Krautheimer 1937-1956, 304-319; Claussen 2010, 133-186; Coates Stephens 2014. 21 Krautheimer 1936. Deze visie is later uitgewerkt door Schumacher 1973. 22 Krautheimer 1937-1956, 318-319.

23 Krautheimer 1988, 273-274.

(30)

25 Sacramentarium Gregorianum Paduense, ed. Deshusses 1992, 640. 26 Deichmann 1969-1989 dl. 2.1 (1974), 93-98.

27 Verhoeven 2011, 121-122, 257-258. 28 LP 48.2, Duchesne 1886-1892 dl. 1, 242

29 Liberatori suo beato Iohanni evangelistae Hilarus episcopus famulus Christi, Duchesne 1886-1892 dl. 1, 245 n. 3. 30 Thiel 2005, 100-101.

31 Procopius, De Aedificiis 5.1.5, Veh 1977, 247. 32 Behrwald 2012.

33 Duchesne 1909, 287-288. Duchesne vermoedt ook een verband tussen de datum van 6 mei en het Griekse feest van het wonder op het apostelgraf in Efeze op 8 mei.

34 Martyrologium Adonis II Non. Mai (= 6 mei), Dubois / Renoud 1984, 149-150: [...] ‘Ad commendandum ergo ipsius dignam memoriam, et pro fide apostolicam constantiam, christiani ecclesiam venerationem eius gestantem, in supradicto loco, ante portam Latinam, praeclaro et miro opere condiderunt, ubi festivum concursum II. Non. Maii usque hodie faciunt.’

35 Carpegna Falconieri 2002, 178-180. 36 Sartori 1999.

37 Bonizo 1891, 587. 38 Lill 1957.

39 Bijv. de Ordo Romanus van Bazel, Schimmelpfennig 1968, 48.

40 Montaigne noemt de statiedag in 1580 als aanleiding voor zijn bezoek aan de kerk: Montaigne 1928-1929, 120.

41 Pflugk-Harttung 1881-1888 dl. 3, 64-65 (doc. 31-1-1145).

42 Over de Johannes-nomenclatuur van de Lateraanse basiliek: De Blaauw 1994, 161-162, 204. 43 Pittura medievale 2006, 348-371.

44 Pittura medievale 2006, 348: de staande figuur bevindt zich in de rechterzwik van de boog. De pendant links zou Johannes de Doper geweest kunnen zijn. Deze combinatie past bij een datering na de incorporatie bij de Lateraanse basiliek in 1145.

45 Over de inscriptie: Blennow 2011, 120-123. 46 Sartori 1999; Claussen 2010, 182-184.

47 Schilderingen in de zuidelijke zijruimte van het presbyterium worden nu in het midden van de 11de eeuw gedateerd: Pittura medievale 2006, 106-109. Een fragment van scènes op de façade van de kerk in de porticus in het derde kwart van de 11de eeuw: Pittura medievale 2006, 104. Voor de cyclus in het schip houdt het recente corpus de 12de eeuw aan: Pittura medievale 2006, 370.

48 Claussen 2010, 150-162; al eerder Sartori 1999. 49 Verg. Claussen 2010, 161.

50 Voor het eerst expliciet genoemd in een inventaris van ca. 1300 van de aan S. Giovanni a Porta Latina behorende goederen: …infra portam Latinam juxta Cappellam S. Iohannis in Oleo… (Crescimbeni 1716, 213). 51 MARTYRII CALICEM BIBIT HIC ATHLETA IOHANNES

PRINCIPII VERBVM CERNERE QVI MERVIT

(31)

QVEM FERVENS OLEVM LEDERE INVALVIT

C[ON]DITVR HIC OLEVM DOLIVM CRVOR ATQVE CAPILLI QVE C[ON]SECRANTVR INCLITA ROMA TIBI

De term athleta in verband met Johannes’ martyrium is waarschijnlijk direct ontleend aan Hieronymus,

Commentariorum in Matheum 3.20.23, ed. 1969, 178 / 1074-1078. 52 Legenda aurea 2014, 960-963.

53 Over de middeleeuwse inventaris van de huidige kapel: Claussen 2010, 65-68.

54 Muffel (1452) 1999, 30: de kleine zuil waaraan Johannes onder Domitianus was vastgeketend wordt met twee andere voorwerpen van Johannes bewaard in de vestibule van de kapel van Johannes de Evangelist aan het Lateraans baptisterium. Daarmee is de kapel in zekere zin de opvolger geworden van de memoria-kapel bij de Porta Latina. Muffel noemt verder in het basiliekcomplex (34) het altaar waaraan Johannes op Patmos de mis celebreerde (in de sacristie bij de narthex), (34) de schaar waarmee Domitianus Johannes liet scheren om hem te bespotten, hetgeen als oorsprong geldt van de tonsuur der priesters (in het ciborium van het Magdalena-altaar in het middenschip), (34) het kleed van Johannes, waarmee hij twee doden opwekte (ibidem), (34) de nap van chalcedoon-steen waaruit Johannes vergif moest drinken (ibidem), (36) een ketting waarmee Johannes van Efeze naar Rome gebracht werd (ibidem).

55 Hamburger 2002, 207-211 (editie tekst), inz. strofe 6B. Voornamelijk bekend in het Duitse cultuurgebied vanaf de 12de eeuw. Hamburger’s monografie over de opvallende cultus voor de apostel Johannes in Duitse Dominicaner vrouwenkloosters richt zich op de ‘christomorfe’ Johannesvoorstellingen, terwijl het martyrium vrijwel buiten beschouwing blijft.

56 Samson 1892, 234-235. 57 Matthiae – Missori 1960, 21-31. 58 Pastor 1906, 135-142.

59 Verg. de ‘fratres paupertatis’ (1316-1334): dissidente, van ketterij verdachte Franciscanen.

60 Montaigne 1928-1929, 120 (Journal de voyage de Michel de Montaigne en Italie, par la Suisse et l’Allemagne, en 1580 et 1581). Voor Antonio Tiepolo: http://www.wikipink.org/index.php/Storia_del_matrimonio_fra_per-sone_dello_stesso_sesso (geraadpleegd 1-11-2016).

61 Voor de gerechtelijke afhandeling van de affaire: Marcocci 2010. 62 Ugonio 1588, 295r-v

63 Karel van Mander zag het ter plekke in 1574: Van Mander, Het schilder-boeck, fol. 271r: ‘Daer nae tot S. Ian by Porta Latina, een historie van S. Ian in d’Oly, beelden wat minder als t’leven, t’is t’hoogh Altaer, en is van Oly-verwe op doeck, seer wel gheordineert en geschildert.’ http://www.dbnl.org/tekst/mand001schi01_01/ mand001schi01_01_0256.php (geraadpleegd op 15-10-2016); Crescimbeni 1716, 114 schrijft het toe aan de opdracht van titelkardinaal G.G. Albani.

64 Het doek bevindt zich nu in de Sagrestia dei Beneficiati van S. Giovanni in Laterano: Fiamminghi a Roma

1995, 342-343.

65 Kard. Francesco Paolucci 1657-1661 – narthex en vensters; kard. Cesare Rasponi 1666-1675 – plafond- en wandschilderingen Paolo Perugino (Gismondi) 1668; Mons. Sinibaldi 1715 – apsisfresco Antonio Rapreti; kard. J.-B. de Belloy-Morangle 1803-1808 – restauratie interieur.

(32)

67 Gegevens bij Buchowiecki 1970, 110-113.

68 Crescimbeni 1716, 64-65: Benoît Adam ‘Borgognone’, auditor van de Rota, 1509. 69 1658: Renzulli 1998-1999.

70 Ugonio 1588, 296-297. 71 Crescimbeni 1716, 65-66. 72 Claussen 2010, 184-185.

73 Ugonio 1588, 296: op feestdagen en op de statiedag worden de relieken uit het Lateraan op het altaar geëxposeerd.

74 Ugonio 1588, 293v-295 besteedt bijna de helft van zijn hoofdstuk over de kerk aan de overlevering rond de Diana-tempel. Hij citeert daarbij de auteurs uit de eerste helft van de 16de eeuw. In de volgende eeuwen o.a.: Antonio Bruzio, Englen 2014, 197-199; Crescimbeni 1716, 70-76.

75 Schäferdiek 1985, 369-370, 379-380.

76 Ugonio 1588, 294v naar Bartolomeo Marliano. Over de maagdelijkheid van Johannes: Hieronymus, Adversus Jovinianum 1.26, Patrologia Latina 23, 259B.

77 De term voor het genre ‘eruditissima istoria’ van Crescimbeni n.a.v. F. Rondinini: Crescimbeni 1716, 398. 78 Overzicht met literatuurverwijzingen bij Krautheimer 1937-1956, 306-310.

79 Carillo 2007, 129-163. 80 Manion 1972.

81 De negatieve waardering van de barok ten opzichte van de ‘puurheid en harmonie’ van de ‘mystieke’ middeleeuwse architectuur bijvoorbeeld bij Matthiae – Missori 1960, 23-24.

82 Jounel 1986.

83 Bijv. in St. John’s College in Cambridge (met Johannes de Evangelist als patroonheilige): https://www.joh. cam.ac.uk/festal-evensong-2 (geraadpleegd 20-10-2016); verg. de bijzondere viering van het feest van ‘Port Latin’ in de late 16de eeuw: Linehan 2011, 62.

84 Freud 1984 [1930], 90-91.

85 Voor Nederland kan de recente publicatie Kerkinterieurs 1916 hiervan getuigen.

86 Voor het longue durée-concept zie Camerlenghi 2010. Zijn betoog richt zich op het architectuurhistorische aspect, maar laat zich uitbreiden tot een cultuurhistorisch perspectief.

87 Nissen en Hunink 2004, 24-25. 88 Labarre 2012.

(33)

geciteerde bronnen en liter atuur

- Acta Johannis. É. Junod / J.-D. Kaestli eds. 2 dln. Turnhout 1983 (Corpus christianorum, Series Apocrypho-rum 1-2).

- Ambrosius, Hymnes / Ambroise de Milan. J. Fontaine / J.-L. Charlet et al. eds. Paris 1992.

- Behrwald, R., ‘Heilsgeschichte in heidnischer Szenerie: die Denkmaltopographie Roms in der christlichen Legendenbildung’ in: Rom in der Spätantike: Historische Erinnerung im städtischen Raum. R. Behrwald / C. Witschel eds. Stuttgart 2012, 267-289.

- Blaauw, S. de, Cultus et decor. Liturgia e architettura nella Roma tardoantica e medievale: Basilica Salvatoris, Sanctae Mariae, Sancti Petri. 2 dln. Città del Vaticano 1994.

- Blennow, A. Holst, The Latin consecrative inscriptions in prose of churches and altars in Rome 1046 - 1263 : edition with translations and a commentary on language and palaeography. Roma 2011.

- Bonizo Sutrinensis, Liber ad amicum. E. Dümmler ed. Hannover 1891 (MGH Libelli de Lite I), 568-620. - Boxall, I.,Patmos in the Reception History of the Apocalypse. Oxford 2013.

- Buchowiecki, W., Handbuch der Kirchen Roms deel 2. Wien 1970.

- Burnet, R., Les Douze Apôtres. Histoire de la réception des figures apostoliques dans le christianisme ancien. Turnhout 2014.

- Camerlenghi, N., ‘The Longue Durée and the Life of Buildings’ in: New Directions in Medieval Architectural History. R. Bork, / W. Clark / A. McGehee eds. Aldershot / New York 2010, 11-20.

- Carillo, S., Spes contra spem: Gustavo Giovannoni e Gino Chierici tra Liturgismo e Conservatorismo colto. Teorie, storiografia, metodologie, interventi. Napoli 2007.

- Carpegna Falconieri, T. di, Il clero di Roma nel medioevo: istituzioni e politica cittadina (secoli VIII-XIII). Roma 2002.

- Claussen, P.C. et al., Die Kirchen der Stadt Rom im Mittelalter 1050-1300 G-L (Corpus Cosmatorum II, 3). Stutt-gart 2010.

- Coates Stephens, R., ‘A brick cross noted by Lucos Cozza in the walls of S. Giovanni a Porta Latina’ in: Scritti in onore di Lucos Cozza. Roma 2014, 183-191.

- Crescimbeni, G.M., L’Istoria della chiesa de S. Giovanni avanti Porta Latina. Roma 1716. - Deichmann, F.W., Ravenna. Hauptstadt des spätantiken Abendlandes. 4 dln. Wiesbaden 1969-1989. - Deshusses, J. ed., Le sacramentaire Grégorien deel 1, 3de dr. Fribourg 1992.

- Di Spes, C., La Basilica di San Giovanni a Porta Latina: La storia - L’architettura - L’arte. Roma 2013. - Dijkstra, R., The Apostles in Early Christian Art and Poetry. Leiden / Boston 2016.

- Dubois, J. / G. Renaud eds, Le martyrologe d’Adon: ses deux familles, ses trois recensions. Texte et commentaire.

Paris 1984.

- Duchesne, L. ed., Le Liber Pontificalis. Texte, introduction et commentaire. 2 dln. Paris 1886-1892; Additions et corrections. C. Vogel ed. Paris 1957.

- Englen, A., ‘I manoscritti di Antonio Bruzio (1614-1692) sulla basilica di San Giovanni a Porta Latina’ in:

L’officina dello sguardo: Scritti in onore di Maria Andaloro. G. Bordi et al. eds. 2 dln. Roma 2014 dl. 2, 197-204.

- Fiamminghi a Roma 1506-1608. Kunstenaars uit de Nederlanden en het prinsbisdom Luik te Rome tijdens de Renaissance. Brussel 1995.

(34)

- Freud, S., ‘Het onbehagen in de cultuur’ in: Freud - Cultuur en religie dl 3. Meppel-Amsterdam 1984, 77-173. - Hamburger, J.F., St. John the Divine: The Deified Evangelist in Medieval Art and Theology. Berkeley 2002. - Hieronymus, Adversus Jovinianum in: PL (Patrologia Latina) 23, 211-338.

- Hieronymus, Commentariorum in Matheum libri IV. D. Hurst / M. Adriaen eds. Turnhout 1969 (Corpus Christianorum Series Latina 77).

- Jellema, C.O., Klein Gloria en andere gedichten. Amsterdam 1961.

- Jounel, P., Le renouveau du culte des saints dans la liturgie Romaine. Roma 1986.

- Kerkinterieurs in Nederland. M. de Beyer / P. Verhoeven / A. Reinstra eds. Zwolle 2016.

- Krautheimer, R., ‘An Oriental basilica in Rome: S. Giovanni a Porta Latina.’ American journal of archaeology

Ser. 2 40 (1936), 485-495.

- Krautheimer, R., Corpus Basilicarum Christianarum Romae. The Early Christian Basilicas of Rome (IV-IX Cent.)

deel 1. Città del Vaticano - Roma - New York 1937-1956.

- Krautheimer, R., Ausgewählte Aufsätze zur europäischen Kunstgeschichte. Köln 1988.

- Labarre, S., ‘Martin von Tours‘ in: Reallexikon für Antike und Christentum 24. Stuttgart 2012, 287-300.

- Legenda aurea - Goldene Legende. Legendae Sanctorum - Legenden der Heiligen. Lateinisch - Deutsch. Jacobus de Voragine. B. W. Häuptli ed. Freiburg 2014.

- Lill, R., ‘Kölner Erzbischöfe als päpstliche Kanzler und Besitzer der Kirche S. Giovanni a Porta Latina in Rom.’

Kölner Domblatt 12/13 (1957), 13-21.

- Linehan, P. ed., St John’s College, Cambridge: A History. Woodbridge 2011.

- Manion, M.M., ‘The frescoes of S. Giovanni a Porta Latina in Rome.’ Ph.D disss. Bryn Mawr College 1972. - Marcocci, G., ‘Matrimoni omosessuali nella Roma del tardo Cinquecento: su un passo del «Journal» di

Montaigne.’ Quaderni storici 133 (2010) 45, 107-137.

- Matthiae, G. / Missori A., S. Giovanni a Porta Latina e l’Oratorio di S. Giovanni in Oleo. Roma s.a. [ca. 1960] (Le chiese di Roma illustrate 51).

- Meer, F. van der, Catechismus, dat is onderrichting in het ware geloof. Utrecht s.a. [1941]. - Meer, F. van der, Lofzangen der Latijnse Kerk. Utrecht 1970.

- Montaigne, Michel de, Journal de voyage en Italie. A. Armaingaud ed. 2 dln. Paris 1928-1929 (Oeuvres complètes de Michel de Montaigne).

- Muffel, Nikolaus, Descrizione della città di Roma nel 1452. G. Wiedmann ed./ tr. Bologna 1999. - Nissen, P. en V. Hunink, Vita Radbodi: Het leven van Radboud. Nijmegen 2004.

- Pastor, L. von, Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Mittelalters deel 4.1: Geschichte der Päpste im Zeitalter der Renaissance und der Glaubensspaltung von der Wahl Leos X. bis zum Tode Klemens’ VII. (1513 - 1534) - Abt. 1. Leo X. Freiburg 1906.

- Petrus und Paulus in Rom: Eine interdisziplinäre Debatte. S. Heid ed. Freiburg / Basel / Wien 2011. - Pflugk-Harttung, J. von, Acta pontificum romanorum inedita. 3 dln. Stuttgart 1881-1888.

- La pittura medievale a Roma. Corpus. Dl. 4: Riforma e tradizione 1050 - 1198. S. Romano ed. Roma 2006. - Poll. L, van der, Getild in de taal: De Vernieuwing van C.O. Jellema’s poëtica door zijn vertaling van Meister

Eckhart. Nijmegen 2016.

(35)

- Renzulli, E., ‘Borromini restauratore: S. Giovanni in Oleo e S. Salvatore a Ponte Rotto.’ Annali di architettura

10/11 (1998/1999) [2000], 203-220.

- Rose, E., Ritual memory: the apocryphal Acts and liturgical commemoration in the early medieval West (c. 500-1215). Leiden 2009.

- Samson, H., Die Heiligen als Kirchenpatrone und ihre Auswahl für die Erzdiöcese Köln und für die Bisthümer Münster, Paderborn, Trier, Hildesheim und Osnabrück. Paderborn 1892.

- Sartori, O., ‘Possibili valenze storico-ideologiche di un rilievo medievale romano: il ‘gradino’ di San Giovanni a Porta Latina.’ Studi romani 47 (1999), 289-310.

- Schäferdiek, K., ‘Die „Passio Johannis“ des Melito von Laodikeia und die „Virtutes Iohannis“.’ Analecta Bollandiana 103 (1985), 367-383.

- Schäferdiek, K., ‘Johannes-Akten’ in: Reallexikon für Antike und Christentum 18. Stuttgart 1998, 564-595. - Schimmelpfennig, B., ‘Ein bisher unbekannter Text zur Wahl, Konsekration und Krönung des Papstes im 12.

Jahrhundert.’ Archivum Historiae Pontificiae 6 (1968), 43-70.

- Schumacher, W.N., ‘Byzantinisches in Rom.’ Römische Quartalschrift für christliche Altertumskunde und Kirchengeschichte 68 (1973), 104-124.

- Tertullianus, De praescriptione haereticorum / Vom prinzipiellen Einspruch gegen die Häretiker, D. Schleyer ed. Turnhout 2002 (Fontes christiani 42).

- Thiel, A., Die Johanneskirche in Ephesos. Wiesbaden 2005.

- Ugonio, Pompeo, Historia delle stationi di Roma, che si celebrano la quadragesima. Roma 1588.

- Verhoeven, M., The Early Christian Monuments of Ravenna: Transformations and Memory. Turnhout 2011. - Zwierlein, O., ‘Die Datierung der acta Iohannis und der Papyrus Kellis Gr. Fragm. A.I.’ Zeitschrift für

References

Related documents

In this paper we introduce pre-generalized c*-open sets and pre-generalized c*-open maps in topological spaces and study their basic properties.. Section 2 deals with the

We showed that the role of Chd1 in the organization of nucleosome arrays is critical specific- ally within the gene bodies of highly transcribed genes.. We also showed that

MJRP University, Jaipur Jaipur, India pst.online@gmail.com.. cyber-crime according to cyber-crime type, according to age group for the previous years can be analyzed.

Background: The purpose of this study was to evaluate the implementation strategy used in the first-phase of implementation of the Illness Management and Recovery (IMR) programme,

Methods: The presentation of the trends in the Norwegian mental health services and the outline of the major changes in the patterns of inpatient care over the period 1950-2007

The aim of this pilot study was to examine the efficacy of a compulsory homework programme for increasing physical activity and healthy eating in children.. Methods: The six-week

Previous studies have revealed that changes in microRNA levels existed in some patients with sepsis [8], but the clinical value of microRNA, as a biomarker, used for diagnosis

In this report, we have examined the expression of tight junction molecules claudin-5, -7, -8 and -9 in cervical carcinoma tissues and adjacent non-neoplastic tissues, and