• No results found

De invloed van het statolieten orgaan op de ruimte orientatie van de mens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2020

Share "De invloed van het statolieten orgaan op de ruimte orientatie van de mens"

Copied!
12
0
0

Loading.... (view fulltext now)

Full text

(1)

I N V L O E D V A N H E T S T A T O L I E T E N

O R G A A N O P D E R U I M T E O R I Ë N T A T I E

VAN DE M E N S

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR

IN DE WISKUNDE EN NATUURWETENSCHAPPEN

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN,

OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS DR. J. GOSLINGS,

HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,

TEN OVERSTAAN VAN EEN COMMISSIE UIT DE SENAAT

TE VERDEDIGEN

OP WOENSDAG 28 JANUARI 1970 TE KLOKKE 14.15 UUR

DOOR

HE LIAS ARTHUR UDO DE HAES

geboren in Zeist in 1941

L E I D E N M C M L X X

st I v c a s s o c i e t y

(2)

Promotor: Prof. Dr. J. J. A. van lersel

C o r e f e r e n t e n : Dr. H. Schöne

(3)
(4)

CURRICULUM VITAE

Na het behalen van het einddiploma gymnasium-^ aan de "Werk-plaats Kindergemeenschap" van Kees Boeke te Bilthoven begon ik in I960 mijn studie in de biologie aan de R i j k s u n i v e r s i t e i t te Leiden.

Het kandidaatsexamen ( K ' ) legde ik in j u n i 1964 af. Voor het doktoraalexamen bewerkte ik onderwerpen bij:

prof. dr. J. J. A. van lersel, over de motivatie van het sociale gedrag van de driedoorn stekelbaars; dit onderzoek stond onder de direkte leiding van dr. P. Sevenster;

prof. dr. E. L. Noach, over de w e r k i n g van enkele psychotrope farmaka op het sociale gedrag van de laboratorium rat; dit o n d e r -zoek werd opgezet na een korte studiereis naar het ethologisch-farmakologisch instituut van dr. M. R. A. Chance in Birmingham; prof. dr. H. P. Wolvekamp, over de s a m e n w e r k i n g van statolieten orgaan en somatoreceptoren bij de zwaartekracht o r i ë n t a t i e van de mens; dit werk vond plaats in het MaxPlanckInstitut für V e r -haltensphysiologie te Seewiesen (Duitsland) en stond onder de direkte leiding van dr. H. Schöne.

(5)

Bij zijwaartse neiging van het hoofd blijft, ondanks de rotatie van het beeld op het netvlies, de waargenomen oriëntatie van de omgeving on-veranderd. Dit v e r s c h i j n s e l berust niet alleen op het feit, dat de zicht-bare wereld opgebouwd is uit Objekten , waarvan ons de oriëntatie ten opzichte van de zwaartekracht bekend is. Ook in het donker verandert de waargenomen oriëntatie van een enkele lichtende lijn betrekkelijk weinig bij neiging van het hoofd: wanneer bij verschillende standen van het hoofd een lichtende lijn subjektief loodrecht wordt ingesteld, is de afwijking van de richting van de zwaartekracht meestal gering. Dit verschijnsel wordt loodlijn konstantie genoemd.

Bij een kausaal onderzoek van het loodlijn konstantie verschijnsel is het van belang, dat de richting van de ingestelde lijn gemeten wordt t. o. v. de proefpersoon en niet t. o. v. de zwaartekracht. Het subjektief lood-recht instellen van de lijn dient namelijk beschouwd te worden als res-ponsie van de proefpersoon; het is een resres-ponsie op prikkeling van ver-schillende zintuigen, die informatie over onze stand in de ruimte leveren. W a n n e e r zodoende bij toenemende n e i g i n g van het hoofd de lijn toch bij b e n a d e r i n g j u i s t wordt ingesteld, houdt dit een toenemend terugdraaien van de lijn door de proefpersoon in, en daarmee een in grootte toenemen-de responsie. Uit talrijke ontoenemen-derzoekingen is gebleken, dat, althans bij afwezigheid van visuele informatie, deze responsie in hoofdzaak berust op de invloed van het evenwichtsorgaan, en met name op de invloed van het statolieten ( otolieten) orgaan. Daarnaast spelen onder meer drukrecep-toren in dé huid en gewrichts receptor en een rol bij het tot stand komen van deze responsie.

Niet alleen de (gemiddelde) richting van de waargenomen loodlijn is een funktie van de positie van het hoofd, maar ook de mate w a a r i n deze ting in de t i j d konstant is. Vele o n d e r z o e k i n g e n w i j z e n er op dat de

rich-ting van de ingestelde lijn konstanter blijft in de tijd met het hoofd omhoog (O ), dan met het hoofd z i j w a a r t s geneigd. Enkele o n d e r z o e k e r s bestu -deerden ook lichaamsposities met omlaaghangend hoofd (150° - 180°). Het bleek, dat vooral bij deze posities de i n s t e l l i n g van de lijn een zeer grote variabiliteit kan vertonen. Vaak ging dit gepaard met een gewaarwording van desoriëntatie van de proefpersoon.

Quix en Eijsvogel legden in 1929 als e e r s t e n een verband tussen deze toe-nemende desoriëntatie en een afnemen van de invloed van het statolieten orgaan. Zij zochten de oorzaak hiervan geheel p e r i f e e r . Zij gingen uit van de hypothese, dat de druk van de statoconien membranen de adekwate prikkel vormt voor het zintuigepitheel van het statolieten orgaan ( de maculae van utriculusenlsacculus). Nu oefent bij omlaaghangend hoofd geen der membranen druk uit op de bijbehorende macula, en zou zodoende het statolieten orgaan buiten w e r k i n g zijn (de "blinde vlek" van het atato-lieten orgaan).

In 1950 publiceerde von Holst zijn onderzoek over de zwaartekracht oriëntatie bij vissen. Met dit werk maakte hij het in hoge mate waar-schijnlijk, dat niet de druk van de statoconien membranen als prikkel werkzaam is, maar de schuifkrachten, die zij in het vlak van het epi-theel op de zintuigcellen uitoefenen. Deze hypothese werd vervolgens

(6)

-door onderzoek op eert aantal v e r s c h i l l e n d e gebieden bevestigd, en wordt nu algemeen geakcepteerd. Zij houdt in, dat het statolieten orgaan zowel bij 0° als bij 180° een optimaal werkpunt heeft. Dien-tengevolge is Quix' v e r k l a r i n g van de d e s o r i ë n t a t i e bij omlaag

hangend hoofd niet te handhaven, althans niet in haar oorspronkelijke vorm.

Het doel van het hier te beschrijven onderzoek is in eerste instantie na te gaan, in hoeverre de toenemende variabiliteit van de waarge-nomen loodlijn berust op een afname van de invloed van het statolie-ten orgaan ; want ook andere, minder specifieke faktoren zouden van betekenis kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld een toename van de bloeddruk in het hoofd.

Er w e r d gebruik gemaakt van een draaibed, waarin de proefpersoon op zijn buik ligt met opgericht hoofd; een draaiing om een horizon-tale as heeft daarbij een positie v e r a n d e r i n g van het hoofd in het f r o n t a l e vlak tot gevolg, waarbij romp en ledematen in het h o r i z o n -tale vlak blijven. Het hele lichaam, in het bijzonder het hoofd, was onbeweeglijk aan het draaibed bevestigd. Dit laatste stond in een donkere ruimte. Vóór de p r o e f p e r s o o n bevond z i c h een lichtlijn, die met behulp van een knop subjektief loodrecht kon worden ingesteld. Bij een aantal p r o e f p e r s o n e n werd n a u w k e u r i g de variabiliteit van de waargenomen loodlijn vastgesteld als funktie van de z i j w a a r t s e n e i g i n g s positie van de proefpersoon. Zij nam voor alle p r o e f p e r -sonen toe met toenemende n e i g i n g . Bij de meeste p r o e f p e r s o n e n werd een maximale v a r i a b i l i t e i t gevonden bij omlaaghangend hoofd, met name bij 150°. Bovendien vertoonde ook de variabiliteit in de i n s t e l l i n g t u s s e n de v e r s c h i l l e n d e p r o e f p e r s o n e n een maximum bij deze positie (3)*

Bij het optreden van de t o e n e m e n d e v a r i a b i l i t e i t van de waargenomen loodlijn speelt een p r i k k e l i n g van de s o m a t o r e c e p t o r e n in de huid geen rol van b e t e k e n i s . Ook onder w a t e r , waar de d r u k r e c e p t o r e n a l z i j d i g geprikkeld worden, werd een toenemende variabiliteit gevonden (Schöne, 1964), en bovendien bleek deze b i j n a u i t s l u i t e n d van de positie van het hoofd a f h a n k e l i j k , en niet van de positie van de romp (1). Dit vormt een indikatie, dat inderdaad p r i m a i r verande-r i n g e n in de p verande-r i k k e l i n g van het statolieten overande-rgaan een verande-rol spelen. Meer d i r e k t e i n f o r m a t i e kwam voort uit proeven, waarbij de inter-aktie tussen het statolieten orgaan en enkele andere zintuigen onderzocht werd met betrekking tot de loodlijn r e s p o n s i e : de romp werd a s y m m e t r i s c h ingesteld ten opzichte van het hoofd, een visueel patroon werd aangeboden en de h a l f c i r k e l v o r m i g e kanalen werden geprikkeld. Het voornaamste doel van deze proeven was een bepaalde konstante i n t e r f e r e r e n d e prikkel toe te d i e n e n bij verschillende posities van de proefpersoon, d.w. z. bij verschillende prikkeltoe-standen van het statolieten orgaan.

Somatoreceptoren in de romp. De posities van het hoofd (van 0° tot

(7)

180°) werden alle gekombineerd met drie verschillende posities van de romp: de romp symmetrisch ten opzichte van het hoofd, en de romp resp. 45° verder en 45° minder ver geneigd dan het hoofd. Het effekt van dit asymmetrisch instellen van de romp op de waar-genomen loodlijn was klein bij hoofdposities van 0°tot 90°; bij om-laaghangend hoofd was dit effekt groter (1).

Als visueel patroon werd een veld van 8 parallelle zwak lichtende strepen aan de proefpersoon aangeboden. W a n n e e r de richting van d e r g e l i j k e strepen niet samenvalt met de subjektieve loodlijn, zoals deze in het donker wordt waargenomen, wordt deze laatste door het strepenveld als het ware "aangetrokken". Het strepenveld was als achtergrond aan de in te stellen lijn bevestigd, en wel in een vaste hoek van hetzij + of -15° ten opzichte van deze laatste. Dit heeft tot gevolg, dat, na subjektief loodrecht instellen van de lijn, de strepen steeds over deze vaste hoek gedraaid scheef stonden voor de waar-nemende proefpersoon. Zodoende werd een konstante visuele inter-f e r e r e n d e prikkel toegediend bij v e r s c h i l l e n d e lichaamsposities van de proefpersoon. Er werd nu gemeten in welke mate de waargenomen loodlijn door dit voor de p r o e f p e r s o o n konstant scheve strepenveld w e r d "meegetrokken" in de richting waarin het veld was scheef ge-zet. Deze invloed van het strepenveld nam toe met t o e n e m e n d e lichaamsneiging, en bereikte een maximum bij 150° (4).

De (vertikale) halfcirkelvormige kanalen werden post-rotatorisch g e p r i k k e l d , dat wil z e g g e n door een p l o t s e l i n g stoppen van het bed na een periode van d r a a i i n g met k o n s t a n t e s n e l h e i d . Na het stoppen, h e t z i j na d r a a i i n g met de klok mee h e t z i j tegen de klok in, w e r d de lijn op de g e b r u i k e l i j k e m a n i e r i n g e s t e l d . De p r i k k e l i n g van de kanalen heeft een t i j d e l i j k e u i t s l a g van de w a a r g e n o m e n loodlijn tot gevolg in de r i c h t i n g van de v o o r a f g a a n d e d r a a i i n g . Deze u i t s l a g was minimaal na stoppen bij 0°; na stoppen bij 150° bereikte hij een maximum (2).

Het feit, dat de i n v l o e d van de i n t e r f e r e r e n d e p r i k k e l s toenam met t o e n e m e n d e n e i g i n g , w i j s t er op dat de invloed van het statolieten orgaan o v e r e e n k o m s t i g a f n e e m t bij het tot stand komen van de waargenomen loodlijn r e s p o n s i e . A n d e r e m i n d e r s p e c i f i e k e f a k t o r e n , z o -als een toename van de b l o e d d r u k , kunnen m o e i l i j k de oorzaak vor-men van de relatieve toename van de invloed van de i n t e r f e r e r e n d e prikkels. Bovendien k u n n e n z i j bii de gebruikte p r o e f o p s t e l l i n g n a u w e l i j k s een rol gespeeld hebben, a a n g e z i e n in het draaibed het grootste deel van het lichaam ( r o m p en l e d e m a t e n ) horizontaal bleef liggen.

Het v e r d e r e onderzoek betrof de vraag w e l k e p r o c e s s e n aan de af-name van de invloed van het statolieten orgaan ten grondslag liggen. A l l e r e e r s t werd daarbij toch n a a r een p e r i f e r e v e r k l a r i n g gezocht, d. w. z. naar een v e r k l a r i n g die b e r u s t op een slechter funktioneren van het statolieten orgaan zélf. Daartoe werd de t e g e n r o l l i n g s r e f l e x van de ogen onderzocht: bij n e i g i n g van het hoofd in het f r o n t a l e vlak draaien de ogen iets terug, waardoor de rotatie van het beeld op het

(8)

-netvlies gereduceerd wordt. Deze reflex is voornamelijk afhanke-lijk van de invloed van het statolieten orgaan en omvat eenvoudiger neurale banen dan die welke een rol spelen bij de waargenomen loodlijn responsie. Aan de hand van enkele duizenden foto's werd de v a r i a b i l i t e i t van deze r e f l e x vastgesteld in v e r s c h i l l e n d e lichaams posities bij twee proefpersonen. Een konstante v a r i a b i l i t e i t werd gevonden van 30° tot 180° neiging, hetgeen er op duidt, dat bij om-laaghangend hoofd het statolieten orgaan even goed funktioneert als bij opgericht hoofd (3). Dit wordt bevestigd door elektrofysiologische gegevens van Trincker (5) omtrent de regelmaat van de ontladings-f r e k w e n t i e van aontladings-fzonderlijke aontladings-fontladings-férente vezels van de utriculus macula. Bij neiging van O tot 90° wordt de ontladingsfrekwentie iets onregel-matiger; van 90° tot 180° neemt de regelmaat weer toe, t e r w i j l juist in dit gebied de sterkste desoriëntatie v e r s c h i j n s e l e n optreden. Vervolgens werd de invloed van het statolieten orgaan op een andere oogreflex onderzocht, en wel de post-rotatorische nystagmus. De (vestibulaire) nystagmus is in e e r s t e instantie afhankelijk van prik-keling van de halfcirkelvormige kanalen. Wanneer echter de hoek-v e r s n e l l i n g e n plaats hoek-vmden in een hoek-vertikaal in plaats hoek-van een hori-zontaal vlak heeft ook het statolieten orgaan een invloed op deze reflex. Nauwkeuriger: een aantal gegevens wijzen er op, dat bij post-rotatorische p r i k k e l i n g van het kanaal systeem in een vertikaal vlak de n y s t a g m u s ten dele door het statolieten orgaan wordt onder-drukt (Guedry, 1965). Met deze hypothese als uitgangspunt werd de i n t e n s i t e i t van de nystagmus gemeten na stoppen in v e r s c h i l l e n d e posities in het ( v e r t i k a l e ) f r o n t a l e vlak. De reflex was het zwakst na stoppen bij 0°, en het s t e r k s t in de posities 150° en 180° (2). Deze proef w i j s t daarmee op een afnemende onderdrukking van de nystagmus door het statolieten orgaan.

(9)

( 1 ) Schöne, H. and Udo de Haes, H.A. : Perception of gravity-vertical as a function of head and trunk position.

Z. vergl. Physiol. , 6 0 , 440-444. 1968.

(2) Udo de Haes, H. A. and Schöne, H. : Interaction between

semi-circular canals and statolith organs on apparent vertical

and nystagmus. Investigations on the effectiveness of the

statolith organs. Acta oto-laryng. (Stockh. ), in press.

(3) Udo de Haes, H.A. : Stability of apparent vertical and ocular

countertor s ion as a function of lateral tilt. Percept. & Psychophys. , in press.

(4) Udo de Haes, H.A. : Interaction between visual and

gravi-receptor stimulation with respect to the apparent vertical. In prep.

(5) Udo de Haes, H.A. : The e f f e c t i v e n e s s of the statolith organs

in human spatial orientation. In prep.

(10)

-prv 4i -ti_^_ <fvv^ flw&uu<__

X

O

\&^f •

\

\ ^ . o

v

kl Le

/U

Mg ^U

(11)

S T E L L I N G E N

De toenemende variabiliteit van de waargenomen loodlijn bij

toenemende z i j w a a r t s e neiging van het lichaam berust op de ver-werking van de signalen van het statolieten orgaan in de hersenstam.

II

Het verdient aanbeveling te onderzoeken in hoeverre bij neiging

van het hoofd laterale inhibitie in het vestibulaire systeem een

rol speelt ten aanzien van het tot stand komen van de

gewaar-wording van de neigingsrichting.

III

In het dynamische statolieten model van Meiry wordt een

on-voldoende scheiding aangebracht tussen de

overbrengingsver-houding m. b. t. de perceptie van beweging en de perceptie van

de loodlijn; dit zelfde geldt ook voor de door Young en Meiry

h e r z i e n e versie van dit model.

J. L,. Meiry, Doctoral Thesis, MIT, 1965.

.L.R. Young en J. L. Meiry, NASASP-152, 363-368, 1967.

IV

De begrippen "Aubert-Müller" e ff ekt en "oculogravic" effekt

(verg. Day en Wade, 196Ç) staan een analyse van de invloed

van het statolieten orgaan op de waargenomen loodlijn in de

weg.

R. H. Day en N. J. Wade, Psychol. Buil. , 71, 33-42, 1969.

Ten onrechte stellen von Holst en Mittelstaedt, dat een

"efferentie kopie" ook werkzaam zou zijn bij reflektorische

langzame oogbewegingen.

E. von Holst en H. Mittelstaedt, Naturwiss. , 37_, 464-476, 1950.

VI

Het is te betreuren, dat Williams in zijn boek "Adaptation and

natural selection" de begrippen "aangepastheid

11

en

"biolo-gische funktie" niet scherp definieert.

G. C. Williams: Adaptation and natural selection; 1966.

VII

Het begrip "doel" in de biologie is m e e r z i n n i g en kan dan ook beter

niet gehanteerd worden; dit begrip kan ondermeer betrekking

hebben op "funktie", in de zin van dat effekt van een proces

waaraan datproces is aangepast, en op het cybernetische begrip

"norm-waarde". f" *\

t/O<n)U fy*&*

(12)

-VIII

De opmerking van Jacobs, dat experimentele genetische methoden weinig of niets hebben bij te dragen tot de vooruit-gang van de systematiek als geheel zolang niet alle organismen globaal bekend zijn, lijkt in strijd met de lijn van zijn verdere betoog.

M. Jacobs, Vakblad voor Biologen, 48, p. 60, 1968.

IX

Ten onrechte stellen Goodman en Gilman, dat mono-animo-oxydase remmers bij eenmalige dosering geen werking uit-oefenen op het gedrag van proefdieren; deze mening berust hier opv dat bij het gebruikelijke farmakologische onderzoek geen ethologische methoden worden toegepast.

L. S. Goodman en A. Gilman: The pharmacological basis of therapeutics; 3e editie, 1965.

W a n n e e r r e k e n i n g gehouden wordt met de "recovery functions" van kortikale responsies op afzonderlijke lichtflitsen, heeft van Hof's verklaring van "photic d r i v i n g " in het elektro-ence-phalogram wellicht geldigheid over een groter frekwentie-gebied.

M. W. van Hof, Acta Physiol. Pharmacol. Neerlandica, ^, 210-224, I960 .

XI

De doktoraal studie in de biologie dient een korte kursus

bibliografie en een daarbij aansluitend literatuur onderzoek

te omvatten.

XII

Bij eventuele f l u o r i d e r i n g van het d r i n k w a t e r dient meer dan thans het geval is r e k e n i n g gehouden te worden met het

be-staan van a n d e r e fluor bronnen, zoals met fluoride veront-reinigde lucht en gekonserveerde voedingsmiddelen.

Verg. F. E. Reitsma, T. soc. G e n e e s k . , 47, 350-358,

1969-XIII

De voortschrijdende uitbreiding van het wegennet kan niet als bijdrage tot de dwingend noodzakelijke b e s t r i j d i n g van de ver-keersonveiligheid worden beschouwd.

XIV

References

Related documents

Paper Title (use style paper title) Volume 5, No 8, Nov Dec 2014 International Journal of Advanced Research in Computer Science RESEARCH PAPER Available Online at www ijarcs info © 2010

The following energy balance-related behaviours were addressed: (1) consumption of sugar-containing bever- ages (i.e. consumption of soft drinks and fruit juices [mil-

This study investigates whether cognitive ability is related to healthy dietary habits, physical activity and appropriate bodyweight in adolescents and examines whether

Mice with a neuron-specific disruption of the insulin receptor gene have increased food intake, obesity with increased body fat, and plasma leptin levels, and impaired

Signifi- cant improvements in liver function occurred earlier (MELD score and ALB and TBiL levels), or only (ALT level), in the hepatic artery administration group compared with

Source: Own construction based on data in appendix. and Area Share formula for 2010.. The relative weights are arbitrarily assigned to equal one-third for each of the

In this section the Figures of S11, VSWR, gain and microstrip antenna radiation pattern results are shown respectively using ADS software.. The photograph of the fabricated