UNIVERSITEIT LEIDEN
De relatie tussen laksheid
van ouders en het
externaliserend gedrag van
kinderen.
Jolieke Houtman, s1155911 Begeleidster: Sheila van Berkel Bachelorscriptie Gezinspedagogiek
1
Inhoudsopgave
Samenvatting ... 2
Introductie ... 3
Externaliserend gedrag van het kind ... 3
Invloed disciplineren van de ouders ... 5
Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag ... 7
Deze studie ... 8
Methode ... 8
Steekproef ... 8
Procedure ... 9
Meetinstrumenten ... 10
Analyse ... 10
Resultaten ... 11
Gender verschillen ... 11
Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag ... 12
Discussie ... 14
Beperkingen en aanbevelingen ... 17
Conclusie ... 17
2
Samenvatting
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het gedrag van het kind en de
opvoeding door ouders elkaar kunnen beïnvloeden. In deze longitudinale studie is onderzocht
of er een wederkerige relatie bestaat tussen laksheid van ouders en externaliserend gedrag van
kinderen. De laksheid van ouders is onderzocht door middel van observaties en het
externaliserend gedrag van het kind door middel van rapportage van ouders. Daarnaast is
onderzocht of er verschillen zijn tussen jongens en meisjes in externaliserend gedrag en
laksheid van ouders. Uit deze studie is gebleken dat er geen sekseverschillen zijn wat betreft
het externaliserend gedrag van het kind, de laksheid van vaders en moeders en in de laksheid
van ouders naar jongens en meisjes. Daarnaast is geen wederkerige relatie gevonden tussen
het externaliserend gedrag van het kind en de laksheid van ouders. Het externaliserend gedrag
van kinderen beïnvloedde niet de laksheid van ouders. Alleen de laksheid van vaders
voorspelde een jaar later meer externaliserend gedrag bij het kind, voor moeders was geen
relatie gevonden. Uit deze studie kan dan ook geconcludeerd worden dat vaders een
belangrijke rol spelen in het disciplineren van het kind en dat het mogelijk is dat vaders meer
invloed hebben op het externaliserend gedrag van het kind dan moeders. Het is daarom
belangrijk dat meer onderzoek wordt gedaan naar vaders en wat voor effect vaders hebben op
3
Introductie
Het disciplineren van het kind door de ouder is een belangrijk aspect van de opvoeding.
Doordat ouders grenzen stellen aan het gedrag van een kind leren kinderen wat wel en niet
mag. Wanneer een ouder op een sensitieve manier het kind corrigeert leert het kind zijn
emoties op een juiste manier reguleren. Het is mogelijk dat wanneer kinderen moeite hebben
met het reguleren van hun emoties dit kan leiden tot probleem gedrag (Stansbury &
Zimmermann, 1999). Uit onderzoek is gebleken dat naast sensitiviteit, het disciplineren door
ouders effect heeft op het externaliserend gedrag van kinderen (Bates, Pettit, Dodge, & Ridge,
1998;Miner & Clarke-Stewart, 2008; Rothbaum & Weisz, 1994 ). Sommige ouders zijn laks
in het disciplineren van hun kind. Dit betekent dat de ouder het kind niet disciplineert bij
ongewenst gedrag. Dit kan het ongewenste gedrag van het kind stimuleren en zo leiden tot
meer externaliserend gedrag (Bates et al., 1998; Rothbaum & Weisz, 1994). Daarnaast kan het
externaliserend gedrag van het kind invloed hebben op het disciplineren van de ouder
(Verhoeven, Junger, Van Aken, Dekovic, & Van Aken, 2010; Del Vecchio & Rhoades, 2010).
Dit zou betekenen dat er een wederkerige relatie bestaat tussen het disciplineren van de ouder
en externaliserend gedrag van het kind, wat betekent dat de ouder en het kind elkaar steeds
beïnvloeden en elkaars gedrag kunnen versterken. In deze studie wordt het effect van de
laksheid van ouders op het externaliserend gedrag van het kind onderzocht. Hierbij wordt ook
onderzocht of er een wederkerige relatie bestaat tussen de laksheid van ouders en het
externaliserend gedrag van het kind.
Externaliserend gedrag van het kind
Onder externaliserend gedrag vallen de volgende gedragingen: vijandig gedrag, fysiek
agressief gedrag, impulsiviteit, hyperactiviteit en ongehoorzaamheid (McMahon, 1994).
Fysiek agressief gedrag ontwikkelt zich op jonge leeftijd. Vanaf de leeftijd van 1 jaar laten
kinderen al fysieke agressief gedrag zien. Vanaf 2 jaar neemt fysieke agressie toe waarna dit
vanaf 4 jaar weer afneemt (Alink et al., 2006). Deze toename in agressie op de leeftijd van 2
tot 4 jaar kan komen doordat kinderen op deze leeftijd autonomie ontwikkelen en de grenzen
van hun ouders gaan opzoeken. Vanaf de leeftijd van 3 jaar ontwikkelen kinderen -Theory of
Mind-, dit betekent dat een kind leert een beeld te vormen vanuit het perspectief van een
ander of vanuit zichzelf (Frith & Frith, 2005). Hierdoor kan het kind zich ook beter
verplaatsen in iemand anders zijn of haar emoties. Hierdoor zullen kinderen ook beter de
gevolgen van hun gedrag begrijpen, waardoor een kind minder snel fysieke agressie zal
4
Daarnaast is er stabiliteit in de mate van fysieke agressie in de leeftijd van 12 tot 36
maanden (Alink et al., 2006). Dit komt overeen met de resultaten van een longitudinaal
onderzoek waaruit blijkt dat wanneer kinderen op 6 maanden, 13 maanden en 24 maanden
moeilijk te hanteren waren, ze op 7, 8 en 10 jaar meer externaliserend gedrag lieten zien
(Olson, Bates, Sandy, & Lanthier, 2000). Hieruit blijkt dus dat het belangrijk is om
externaliserend gedrag op jongere leeftijd te onderzoeken, omdat dit een voorspeller kan zijn
voor externaliserend gedrag op latere leeftijd.
Er zijn verschillende factoren die de ontwikkeling van externaliserend gedrag kunnen
voorspellen. Dit kunnen kind-factoren, sociaal-culturele factoren en ouder-factoren zijn
(Deater-Deckard, Dodge, Bates, & Pettit, 1998). Een kind-factor die invloed heeft op
externaliserend gedrag is het geslacht van het kind. Jongens laten meer externaliserend gedrag
zien dan meisjes in de leeftijd van 6 maanden tot 10 jaar (Miner & Clarke-Stewart, 2008 ;
Deater-Deckard et al., 1998 ; Olson et al., 2000). Daarnaast zijn er verschillen in fysieke
agressie tussen jongens en meisje op een leeftijd van 2 en 3 jaar (Alink et al., 2006). Jongens
lieten op deze leeftijd meer fysieke agressie zien dan meisjes. Dit verschil tussen jongens en
meisjes kan door meerdere factoren verklaard worden. Een verklaring kan zijn dat bij jongens
fysieke agressie meer geaccepteerd wordt dan bij meisjes. Daarnaast is het mogelijk dat
meisjes andere vormen van agressie gebruiken, zoals relationele agressie terwijl jongens
sneller fysieke agressie laten zien. Doordat agressie in dit onderzoek is gemeten aan de hand
van een vragenlijst, kan dat ook het verschil tussen jongens en meisjes verklaren. Wanneer
van jongens meer wordt geaccepteerd dat ze fysieke agressie zullen gebruiken dan van
meisjes, zal dit ook invloed hebben op de ouders hoe zij de vragenlijst invullen (Alink et al.,
2006). Een ander onderzoek vond echter geen verschil in de mate van agressiviteit tussen
jongens en meisjes in de leeftijd van 18 tot 24 maanden (Keenan, & Shaw, 1994). In dit
onderzoek hebben ze agressie bij het kind gemeten aan de hand van observaties. Hierdoor kan
de interpretatie van de ouder geen invloed hebben op de niveaus van agressie bij het kind. Dat
kan verklaren dat geen verschil is gevonden tussen jongens en meisjes. Wel is het mogelijk
dat het verschil in externaliserend gedrag later tot uiting komt. Wanneer ouders jongens en
meisjes anders behandelen wat betreft de agressiviteit van het kind, kan op latere leeftijd een
verschil in agressiviteit ontstaan tussen jongens en meisjes (Keenan & Shaw, 1994).
Naast het geslacht van het kind speelt de opvoeding van ouders een grote rol in de
ontwikkeling van externaliserend gedrag. Sensitiviteit kan leiden tot minder externaliserend
gedrag (Miner, & Clarke-Stewart, 2008). Dit kan komen doordat het kind zijn of haar gedrag
5
disciplineer strategieën en lage sensitiviteit van ouders kan daarentegen leiden tot meer
externaliserend gedrag (Miner, & Clarke-Stewart, 2008). Daarnaast is uit onderzoek gebleken
dat ouders die meer complimenten geven aan het kind, positief gedrag van het kind stimuleren
(i.p.v. aandacht geven aan negatief gedrag) en sensitief waren, er sprake was van minder
externaliserend gedrag bij het kind (Rothbaum, & Weisz, 1994).
Invloed disciplineren van de ouders
Het disciplineren van de ouder is een belangrijke voorspeller voor externaliserend
gedrag bij het kind. Dit kan betekenen dat wanneer ouders laks zijn in het disciplineren van
het kind, het kind een hogere mate van externaliserend gedrag ontwikkeld. Wanneer ouders
kinderen met een moeilijk temperament minder corrigeerden bij opstandig gedrag op de
leeftijd van 5 jaar liet het kind op latere leeftijd (7-11 jaar) meer opstandig gedrag zien (Bates
et al., 1998). Dit is te verklaren doordat het opstandige gedrag van het kind beloond wordt,
wanneer ouders laks reageren op dit gedrag. De ouder en het kind kunnen hierdoor in een
coercive cyclus terecht komen (Patterson, 1982). Dit betekent dat wanneer de ouder grenzen
stelt, het kind opstandig wordt en de ouder uiteindelijk opgeeft en het kind zijn of haar zin
geeft. Het gevolg hiervan is dat het kind leert dat opstandig gedrag werkt om je zin te krijgen
en in een volgende situatie direct opstandig wordt wanneer ouders grenzen stellen. De
coercive cyclus kan ook een voorspeller zijn voor meer externaliserend gedrag op latere
leeftijd (Rothbaum, & Weisz, 1994).
Er is echter ook onderzoek waaruit blijkt dat wanneer ouders meer gebruik maakten
van laksheid dit lagere niveaus van externaliserend gedrag voorspelden (Prinzie, Onghena,
Hellinckx, Grietens, Ghesquière, & Colpin, 2003). Dit kan komen doordat deze studies
gebruik maakten van ouder rapportage en ouders die lakser zijn, gedrag van hun kind minder
snel als probleemgedrag zullen zien dan ouders die minder laks zijn. Dit betekent dus niet dat
kinderen van ouders die meer gebruik maken van laksheid werkelijk minder probleemgedrag
vertonen, maar dat deze ouders dit gedrag niet zien als probleemgedrag.
Ouders kunnen verschillende disciplineertechnieken gebruiken bij jongens en meisjes.
Uit onderzoek blijkt dat ouders sneller reageren op meisjes met meer externaliserend gedrag
in de leeftijd van 4 jaar en dat ouders meer laks zijn bij jongens in de leeftijd van 4 jaar met
meer externaliserend gedrag (Kim, Arnold, Fisher, & Zeljo, 2005). Dit kan komen doordat
ouders externaliserend gedrag bij jongens meer accepteren en hierdoor dit minder zien als
probleemgedrag en aan dit gedrag minder aandacht besteden. Bij meisjes zal externaliserend
6
en sneller dit gedrag corrigeren. Uit ander onderzoek kwamen echter geen verschillen in de
disciplineertechnieken van ouders ten aanzien van jongens en meisjes in de leeftijd van 2 tot
12 jaar (Collet, Gimpel, Greenson, & Gunderson, 2001). Dit zou betekenen dat ouders even
vaak laks zijn naar een jongen en een meisje. Het is dus nog onduidelijk of er werkelijk
verschillen zijn in het disciplineren van ouders naar jongens en naar meisjes.
Ondanks dat het gedrag van het kind veranderde in de leeftijd van 2 tot 12 jaar bleven
de ouders in deze jaren dezelfde disciplineertechnieken gebruiken (Collet et al., 2001). Uit
een ander onderzoek van Shumow, Lowe, Vandell en Posner (1998) blijkt ook dat de
opvoedingsstijl van de ouder stabiel blijft over 2 jaar. Dit betekent dat ondanks het gedrag van
het kind kan veranderen over de jaren, de ouder vaak dezelfde disciplineertechnieken blijft
gebruiken (Collet et al., 2001).
Naast het geslacht van het kind, kan het geslacht van de ouder ook invloed hebben op
de disciplineertechnieken die ze gebruiken. In het onderzoek van Collet et al. (2001) werd
geen verschil gevonden in het gebruik van disciplineertechnieken tussen vaders en moeders.
Dit resultaat kan echter beïnvloed zijn doordat de vaders ondervertegenwoordigd waren in dit
onderzoek. In een ander onderzoek is wel een verschil gevonden tussen vader en moeder in
het gebruik van disciplineertechnieken (Arnold & O’Leary, 1997). In dit onderzoek werd
gevonden dat moeders meer over-reactief waren in vergelijking met vaders. Er werden echter
geen verschillen gevonden tussen vaders en moeders in de mate van laksheid.
Uit de meta-analyse van Rothbaum en Weisz (1994) bleek dat voor moeders er een
sterkere relatie is tussen het gebruik van positief opvoeden en het externaliserend gedrag van
het kind dan bij vaders. Wanneer moeders meer gebruik maakte van positief ouderschap was
er minder sprake van externaliserend gedrag bij het kind. Een verklaring hiervoor zou kunnen
zijn dat moeders meer verantwoordelijk waren voor de opvoeding dan vaders. Het is mogelijk
dat moeders meer effect hadden op het gedrag van het kind, doordat moeders meer tijd
doorbracht met het kind dan vaders en hierdoor de belangrijkste opvoeders waren. Door de
jaren heen is de verdeling van de opvoeding tussen vaders en moeders veranderd, vaders zijn
meer betrokken bij de opvoeding (Veltkamp & Grunow, 2012). Het is dus mogelijk dat voor
het disciplineren door ouders hetzelfde effect gevonden kan worden en dat de laksheid van de
moeder meer effect zal hebben op het externaliserend gedrag van het kind dan de laksheid van
de vader, maar het is ook mogelijk dat dit effect niet gevonden wordt, doordat vaders steeds
meer betrokken zijn bij de opvoeding en het disciplineren van de vader evenveel effect zou
7
Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag
Naast dat opvoeding door ouders het gedrag van hun kind kan beïnvloeden, is het ook
mogelijk dat kinderen met hun gedrag de opvoeding van hun ouders kunnen beïnvloeden
(Verhoeven et al., 2010; Del Vecchio, & Rhoades, 2010). Zo is het mogelijk dat wanneer het
kind meer externaliserend gedrag laat zien ouders meer gebruik maakten van laksheid, wat
dan weer invloed heeft op het externaliserend gedrag van het kind. Dit zou betekenen dat een
wederkerige relatie bestaat tussen de laksheid van de ouder en het externaliserend gedrag van
het kind en deze factoren invloed hebben op elkaar.
Een onderzoek naar de relatie tussen het gedrag van jongens en opvoeding door ouders
liet zien dat jongens in de peutertijd het gedrag van hun ouders beïnvloeden (Verhoeven et al.,
2010). Wanneer jongens meer externaliserend gedrag lieten zien op de leeftijd van 23, 29 en
35 maanden, waren de ouders minder ondersteunend en gestructureerd en maakte ze meer
gebruik van psychologische controle en fysieke straffen. In dit onderzoek werd geen
wederkerige relatie gevonden, wat betekent dat het gedrag van de ouders geen invloed had op
het externaliserend gedrag van het kind (Verhoeven et al., 2010).
Wanneer jongens en meisjes in de leeftijd van 2 tot 4 jaar meer negatief affect lieten
zien voorspelde dat meer laksheid bij de moeder van kinderen van 4 jaar. Andersom wanneer
de moeder meer gebruik maakte van laksheid leidde dit niet tot negatief affect bij het kind
(Del Vecchio, & Rhoades, 2010). Wel is een wederkerige relatie gevonden tussen
ongehoorzaamheid en opstandig gedrag bij het kind en de laksheid van de moeder. Dit
betekent dat meer laksheid van de moeder meer ongehoorzaamheid en opstandig gedrag bij
het kind veroorzaakte en dat ongehoorzaamheid en opstandig gedrag van het kind zorgden
voor meer laksheid bij de moeder (Del Vecchio, & Rhoades, 2010).
Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar verschillen tussen vaders en moeders en
jongens en meisjes wat betreft de wederkerige relatie tussen het gedrag van het kind en de
opvoeding van de ouder. Er zijn geen verschillen gevonden tussen vaders en moeders
(Verhoeven et al., 2010). Jongens beïnvloeden de opvoeding door vaders en moeders op
dezelfde manier met hun externaliserend gedrag. Ander onderzoek vond geen significant
verschil tussen jongens en meisjes. Dit betekent dat jongens en meisjes evenveel worden
beïnvloed door de laksheid van ouders en dat zowel meisjes als jongens met hun gedrag hun
ouders beïnvloeden (Del Vecchio & Rhoades, 2010).
De resultaten uit eerder onderzoek met betrekking tot de wederkerige relatie tussen het
gedrag van het kind en het gedrag van de ouder zijn echter tegenstrijdig. Het ene onderzoek
8
relatie bestaat. Hierom is het goed om te onderzoeken of er tussen het externaliserend gedrag
van het kind en de laksheid van de ouder een wederkerige relatie bestaat.
Deze studie
In deze studie wordt onderzocht of er een wederkerige relatie bestaat tussen de
laksheid van de ouder en het externaliserend gedrag van het kind. Dit wordt longitudinaal
onderzocht op 2 en 3 jarige leeftijd van het kind. Naast de wederkerige relatie wordt er
onderzocht of er verschillen zijn in de mate van laksheid tussen vaders en moeders en of er
verschillen zijn in de mate van externaliserend gedrag tussen jongens en meisjes. Verder
wordt er onderzocht of er een verschil is in de mate van laksheid van de ouder bij jongens en
meisjes. Aan de hand van eerder literatuur zijn de volgende hypotheses opgesteld:
1. Jongens laten meer externaliserend gedrag zien dan meisjes in de leeftijd van 2 en 3
jaar.
2. Vaders en moeders zijn even vaak laks bij het disciplineren van hun kind in de leeftijd
van 2 en 3 jaar.
3. Ouders zijn vaker laks in het disciplineren van jongens dan van meisjes.
4. Wanneer de ouder lakser is bij het disciplineren van het kind op 2-jarige leeftijd laat
het kind meer externaliserend gedrag zien op 3-jarige leeftijd.
5. Wanneer het kind meer externaliserend gedrag laat zien op 2-jarige leeftijd, maakt de
ouder meer gebruik van laksheid bij het disciplineren van het kind op 3-jarige leeftijd.
Methode
De data die voor dit onderzoek gebruikt is komt uit het longitudinale studie Boys will
be Boys?, waarin onderzoek gedaan wordt naar effecten van genderspecifieke opvoeding van vaders en moeders op de sociaal-emotionele ontwikkeling van twee kinderen in een gezin.
Voor dit onderzoek wordt alleen data gebruikt van het tweede en het derde jaar van het
onderzoek (Wave 2 en Wave 3) en worden er alleen analyses gedaan met het jongste kind.
Steekproef
Gezinnen konden deelnemen aan het onderzoek als ze aan bepaalde voorwaardes
voldeden. Enkel gezinnen bestaande uit een vader en een moeder en 2 kinderen, waarvan het
jongste kind op het eerste meetmoment 12 maanden oud was en het oudste kind 18 tot 30
maanden ouder was konden participeren. Andere voorwaarden voor deelname aan het
onderzoek waren dat beide ouders de Nederlandse nationaliteit hadden, dat de voertaal in het
9
handicaps hadden. De gezinnen zijn geworven uit verschillende gemeentes in het westen van
Nederland, via een brief met informatie over het onderzoek. Daarnaast kregen gezinnen een
antwoordkaart, waarop ze konden aangeven of ze wilden deelnemen aan het onderzoek.
De steekproef bestond uit 67 gezinnen. Het oudste kind (29 jongens en 38 meisjes)
was in Wave 2 gemiddeld 4,06 jaar (SD = 0,29) en het jongste kind (29 jongens en 38 meisjes)
was gemiddeld 2,05 jaar (SD = 0,04). In Wave 3 was het oudste kind gemiddeld 5,07 jaar (SD
= 0,29) en het jongste kind gemiddeld 3,06 jaar (SD = 0,05). Bij 49% van de gezinnen (n = 33)
waren de kinderen van hetzelfde geslacht en bij 51 % (n = 34) waren de kinderen een jongen
en een meisje. De leeftijd van moeder in Wave 2 was gemiddeld 35,72 jaar (SD = 3,52) en in
Wave 3 was dit gemiddeld 36,73 jaar (SD = 3,53). De gemiddelde leeftijd van vaders in Wave
2 was 38,05 jaar (SD = 4,31) en in Wave 3 was dit 39,06 jaar (SD = 4,31). Zowel in Wave 2
als in Wave 3 was 82% van de ouders getrouwd en van de overige 18% was 6% niet getrouwd,
3% had een geregistreerd partnerschap en 9% van de ouders hadden een samenlevingscontract.
In Wave 2 was bij 3 gezinnen (3%) een 3e kind geboren (2 jongens, 1 meisje) in Wave 3
hadden 8 gezinnen (12%) een 3e kind (6 jongens, 2 meisjes). Het derde kind nam geen deel
aan het onderzoek. Van de deelnemende moeders hadden 57 (85%) en van de vaders 56 (84%)
een HBO opleiding of hoger afgerond.
Procedure
De data is verzameld aan de hand van huisbezoeken. Deze huisbezoeken werden door
twee onderzoekers uitgevoerd. Vader en de kinderen en moeder en de kinderen werden
jaarlijks apart bezocht. Beide huisbezoeken vonden plaats in de maand na de verjaardag van
het jongste kind. Het huisbezoek bestond uit verschillende observatietaken die de ouder met
beide kinderen of met een van de kinderen uitvoerde. Deze observatietaken werden gefilmd
door een onderzoeker. Eerst werden een aantal taken met een van de kinderen apart gedaan,
waarbij het andere kind een computertaak deed met de andere onderzoeker. Vervolgens
wisselden de kinderen en werden dezelfde taken met de ouder en het andere kind gedaan.
Voorbeelden van deze taken zijn: spelen met en zonder speelgoed, opruimen en platenboeken
lezen. Daarna werden taken gedaan met de ouder en beide kinderen. Voorbeelden hiervan zijn:
delen door het jongste/oudste kind, samen spelen met speelgoed, opruimen, platenboeken
lezen en een afblijftaak (zie Meetinstrumenten). Tot slot werden computertaken met de ouder
gedaan. Voor ieder huisbezoek moesten de ouders afzonderlijk van elkaar vragenlijsten
invullen over beide kinderen, het gezin en zichzelf. Na ieder huisbezoek kregen de kinderen
10
Meetinstrumenten
Afblijftaak. In beide waves is laksheid van de ouder gemeten aan de hand van de
afblijftaak. Tijdens deze taak kreeg de ouder een tas met aantrekkelijk speelgoed en een
minder aantrekkelijke knuffel. De ouder kreeg de opdracht al het speelgoed uit de tas te halen
en ervoor te zorgen dat beide kinderen niet met het speelgoed zouden spelen en het speelgoed
niet aan zouden raken. Na twee minuten mochten de kinderen alleen met de knuffel spelen en
nog niet met de rest van het speelgoed. Twee minuten later eindigde de taak en mochten de
kinderen met al het speelgoed spelen.
Laksheid van de ouder is gecodeerd als het uitblijven van een reactie van de ouder in
de 10 seconden volgend op het ongehoorzame gedrag van het jongste kind. Het
ongehoorzame gedrag van het kind bestond uit het reiken naar en het aanraken van het
speelgoed. Laksheid van de ouder werd gecodeerd wanneer de ouder in de 10 seconden
volgend op dit ongehoorzame gedrag het jongste kind niet disciplineerde. De intercodeur
betrouwbaarheid had een intraclass correlatie van gemiddeld 0,97 (range 0,86 – 1,00) voor de
18 codeurs.
Child Behavior Checklist (CBCL/1½-5; Achenbach & Rescorla, 2000). Het
externaliserend gedrag van het jongste kind is gemeten aan de hand van de subschaal van de
preschool versie van de CBCL voor externaliserend gedrag. De CBCL is door beide ouders
ingevuld. De CBCL bestaat uit 55 stellingen over het gedrag van het kind in de afgelopen 2
maanden. Ouders geven op een 3-puntsschaal aan in hoeverre ze de stelling van toepassing
vinden op hun kind (0= niet waar, 1= soms waar, 2= helemaal waar). De Cronbach’s alpha
voor Wave 2 was voor vaders 0,94 en voor moeders 0,92. In Wave 3 was de Cronbach’s alpha
voor vaders 0,94 en voor moeders 0,89. De scores van vaders en moeders waren zowel voor
Wave 2, r (65) = 0,46; p < 0,01, als voor Wave 3, r (65) = 0,21; p = 0,12, gecorreleerd
waardoor een gecombineerde gemiddelde score voor vaders en moeders berekend kon worden.
Analyse
Er was bij vier gezinnen spraken van ontbrekende data, deze gezinnen zijn daarom niet
meegenomen in de analyses. Daarnaast waren er verschillende uitbijters in de variabelen
laksheid van zowel vaders als moeders op beide waves. Deze uitbijters zijn gewinsorized.
Aan de hand van een meervoudige regressie analyse is onderzocht of er een
wederkerige relatie is tussen laksheid van de ouders en het externaliserend gedrag van het
kind. Daarnaast zijn onafhankelijke t-toetsen gebruikt om het verschil te meten in de mate van
externaliserend gedrag bij jongens en meisjes en is een afhankelijke t-toets gebruikt om het
11
onafhankelijke t-toets gebruikt om het verschil te meten in de mate van laksheid van beide
ouders bij jongens en meisjes.
Resultaten
De gemiddeldes en standaarddeviaties van externaliserend gedrag van het kind en
laksheid van vaders en moeders op Wave 2 en Wave 3 zijn gepresenteerd in Tabel 1. Om
onderlinge relaties tussen de variabelen te toetsen zijn correlaties berekend tussen de
afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Er is een significante positieve correlatie gevonden
tussen het externaliserend gedrag van het kind op Wave 2 en het externaliserend gedrag van
het kind op Wave 3, r(65) = 0,61; p < 0,01. Daarnaast was er een significante positieve
correlatie tussen laksheid van moeders op Wave 2 en Wave 3, r(65) = 0,32; p < 0,01, dit gold
ook voor laksheid van vaders op Wave 2 en Wave 3, r(65) = 0,31; p < 0,05. Dit betekent dat
zowel het externaliserend gedrag van het kind als laksheid van beide ouders stabiel was over
een periode van 1 jaar. De correlaties tussen externaliserend gedrag van het kind en laksheid
van beide ouders waren niet significant dit gold zowel op Wave 2 als Wave 3 als tussen Wave
2 en Wave 3. Tenslotte waren de correlaties tussen de laksheid van de vader en de laksheid
van moeder niet significant dit gold ook zowel op Wave 2 als Wave 3 als tussen Wave 2 en
Wave 3.
Gender verschillen
Aan de hand van verschillende analyses zijn genderverschillen onderzocht bij
externaliserend gedrag, en laksheid van vaders en moeders. In Tabel 1 staan de gemiddeldes
en de standaarddeviaties van het externaliserend gedrag van jongens en meisjes, laksheid van
vaders en moeders en laksheid van vaders en moeders bij jongens en meisjes. Ten eerste is
met een onafhankelijke t-toets onderzocht of er een verschil was in externaliserend gedrag bij
jongens en bij meisjes. Voor zowel Wave 2, t (65) = 0,83; p = 0,41, als Wave 3, t (65) = 1,84;
p = 0,07, is geen significant verschil gevonden in externaliserend gedrag. Dit betekent dat
jongens en meisjes evenveel externaliserend gedrag vertoonden.
Vervolgens is met een gepaarde t-toets onderzocht of er een verschil was in de mate
van laksheid bij vaders en moeders. Hierbij is geen significant verschil gevonden op zowel
Wave 2, t (66) = -0,47; p = 0,64, als Wave 3, t (66) = -0,36; p = 0,72. Daarnaast is onderzocht
met een onafhankelijke t-toets of er een verschil was in de mate van laksheid van vaders en
moeders bij jongens en meisjes. Voor zowel vaders (Wave 2: t (65) = -1,14; p = 0,26 en Wave
-12
0,59; p = 0,56) is geen significant verschil gevonden op beide waves. Er is dus geen verschil
gevonden in de mate van laksheid van ouders naar jongens en meisjes.
Tabel 1.
Gemiddeldes en standaarddeviatie van externaliserend gedrag en laksheid op Wave 2 en Wave 3.
Jongens Meisjes Totaal
M (SD) M (SD) M (SD)
Wave 2
Externaliserend 22,98 (9,61) 19,18 (7,30) 20,83 (8,53)
gedrag
Laksheid Vader 0,12 (0,25) 0,20 (0,29) 0,16 (0,27)
Moeder 0,15 (0,19) 0,21 (0,23) 0,18 (0,21)
Wave 3
Externaliserend 20,97 (7,78) 19,37 (7,85) 20,06 (7,80)
gedrag
Laksheid Vader 0,19 (0,19) 0,25 (0,24) 0,23 (0,22)
Moeder 0,22 (0,20) 0,25 (0,22) 0,24 (0,21)
Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag
Tot slot is de relatie tussen externaliserend gedrag van het kind en de mate van
laksheid van vaders en moeders onderzocht met meerdere multiple regressieanalyses (Tabel
2). Ten eerste is onderzocht of er een effect was van laksheid van moeders en vaders op Wave
2 op externaliserend gedrag op Wave 3, hierbij is gecontroleerd voor externaliserend gedrag
Wave 2. Daarnaast is de invloed van externaliserend gedrag op Wave 2 en laksheid van
moeders op Wave 2 op laksheid vaders Wave 3 onderzocht, hierbij is gecontroleerd voor
laksheid van vaders op Wave 2. Tot slot is de invloed van externaliserend gedrag op Wave 2
en laksheid van vaders op Wave 2 op laksheid van moeders op Wave 3 onderzocht, hierbij is
gecontroleerd voor laksheid van moeders op Wave 2. Externaliserend gedrag op Wave 2 had
geen significant effect op de mate van laksheid van vaders en moeders op Wave 3 (Tabel 2).
De mate van laksheid op Wave 2 van moeder had geen significant effect op het
13
externaliserend gedrag van het kind op Wave 2, was er wel een significant effect gevonden
van laksheid van vaders op Wave 2 en externaliserend gedrag op Wave 3 (Tabel 2). Er is dus
alleen een relatie gevonden tussen de mate van laksheid van vaders op Wave 2 en het
externaliserend gedrag van het kind op Wave 3, wanneer de vader meer laksheid liet zien op
Wave 2, liet het kind meer externaliserend gedrag zien op Wave 3 (Figuur 1).
Tabel 2.
Wederkerige relatie tussen externaliserend gedrag jongste kind en laksheid vaders en moeders.
B SEB β R2
Externaliserend gedrag kind Wave 3 ,41
Laksheid vaders Wave 2 5,98 2,84 ,21*
Laksheid moeders Wave 2 1,05 3,70 ,03
Externaliserend gedrag kind Wave 2 0,55 0,09 ,60**
Laksheid moeders Wave 3 ,11
Laksheid vaders Wave 2 -0,06 0,10 -,08
Laksheid moeders Wave 2 0,30 0,13 ,30*
Externaliserend gedrag kind Wave 2 0,00 0,00 ,03
Laksheid vaders Wave 3 ,10
Laksheid vaders Wave 2 0,27 0,10 ,33**
Laksheid moeders Wave 2 0,11 0,13 ,10
Externaliserend gedrag kind Wave 2 -0,00 0,00 -,08
14
Figuur 1.
De relaties tussen laksheid vaders, laksheid moeders en externaliserend gedrag kind Wave 2 en laksheid vaders, laksheid moeders, en externaliserend gedrag kind Wave 3.
Wave 2 Wave 3
Laksheid moeders Laksheid moeders
Laksheid vaders Laksheid vaders
Externaliserend gedrag kind Externaliserend gedrag kind
Discussie
In deze studie is onderzocht of er een wederkerige relatie bestaat tussen laksheid van
ouders bij het disciplineren en het externaliserend gedrag van kinderen. Daarnaast is
onderzocht of er verschillen zijn in het gedrag van vaders en moeders en jongens en meisjes.
In deze studie zijn geen verschillen gevonden in de mate van externaliserend gedrag bij
jongens en meisjes, in de mate van laksheid van vaders en moeders en in de mate van laksheid
van ouders ten aanzien van jongens en meisjes. Daarnaast bleek dat wanneer vaders meer
gebruik maakten van laksheid het kind een jaar later meer externaliserend gedrag liet zien, dit
effect is niet bij moeders gevonden.
Tussen vaders en moeders zijn geen verschillen gevonden in de mate van laksheid bij
het disciplineren van het kind. Dit komt overeen met eerder onderzoek naar verschillen in
laksheid tussen vaders en moeders (Collet et al., 2001; Arnold & O’Leary, 1997). Dit betekent
dat vaders en moeders een vergelijkbare disciplineerstijl hebben. Een verklaring hiervoor kan
zijn dat vaders en moeders een meer vergelijkbare rol hebben gekregen in de opvoeding. Dit
komt doordat traditionele rolpatronen aan het veranderen zijn. Traditionele rolpatronen gaan
ervan uit dat moeders voor de kinderen zorgen en dat vaders het gezin onderhouden.
Tegenwoordig hebben vaders en moeders meer een gelijke rol gekregen in de opvoeding,
doordat vaders ook een verzorgende rol krijgen in de opvoeding en moeders vaak ook een
15
dezelfde rol hebben in de opvoeding dat vaders en moeders steeds minder verschillen in hoe
ze hun kind opvoeden en dat vaders en moeders dus ook even laks zijn in de opvoeding.
Ouders zijn even laks in het disciplineren van jongens en meisjes. Eerder onderzoek
laat gemixte resultaten zien. Zo is er onderzoek dat verschillen in de mate van laksheid van
ouders bij jongens en meisjes heeft gevonden (Kim et al., 2005), maar er is ook onderzoek dat
geen verschillen vond in de mate van laksheid van ouders naar jongens en meisjes (Collet et
al., 2001). Een verschil tussen deze twee onderzoeken zit in de steekproef waarbij het
onderzoek is gedaan. In het onderzoek waarbij geen verschillen werden gevonden waren de
ouders over het algemeen hoger opgeleid (Collet et al., 2001), terwijl bij het onderzoek
waarbij wel verschillen werden gevonden in de mate van laksheid ten aanzien van jongens en
meisjes de ouders vaak een lage Sociaal Economische Status (SES) hadden en lager opgeleid
waren (Kim et al., 2005). Dit kan betekenen dat de opleiding van ouders invloed heeft op de
verschillen in de mate van laksheid van ouders naar jongens en meisjes. Het is mogelijk dat
ouders die lager opgeleid zijn jongens en meisjes verschillend behandelen, doordat zij andere
verwachtingen hebben ten aanzien van jongens en meisjes en meer traditionele
genderstereotypen hebben dan ouders die hoger opgeleid zijn (Endendijk et al., 2013). In de
huidige studie bestaat de steekproef voornamelijk uit ouders met een hogere opleiding en is er
geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes en de mate van laksheid van de ouders.
Deze resultaten kunnen dan ook als bevestiging gezien worden, dat bij hoog opgeleide ouders
de sekse van het kind minder invloed lijkt te hebben op de opvoeding van ouders.
Er zijn geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in externaliserend gedrag.
Hoewel in veel onderzoek verschillen worden gevonden in externaliserend gedrag tussen
jongens en meisjes (Alink et al., 2006; Miner, & Clarke-Stewart, 2008 ; Deater-Deckard et al.
1998 ; Olson et al., 2000), komt dit resultaat overeen met de resultaten van de studie van
Keenan en Shaw (1994). Zij vonden ook geen verschillen tussen jongens en meisjes in
externaliserend gedrag. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ouders in dit onderzoek minder
traditionele genderstereotypes hebben, doordat de ouders hoger opgeleid zijn. Hierdoor zullen
ouders jongens en meisjes meer hetzelfde opvoeden. Wanneer ouders geen onderscheid
maken tussen meisjes en jongens in de opvoeding kunnen verschillen in externaliserend
gedrag tussen jongens en meisjes mogelijk ook kleiner zijn. Ouders zullen genderstereotiep
gedrag minder stimuleren en zullen ongewenst gedrag zowel bij jongens als bij meisjes
evenveel corrigeren, waardoor zowel jongens als meisjes leren om hun externaliserend gedrag
in dezelfde maten te reguleren. Wanneer ouders juist meer traditionele genderstereotypes
16
gedrag bij jongens meer geaccepteerd wordt zal dat gedrag ook toenemen en ontstaat een
verschil tussen jongens en meisjes. Daarnaast is het mogelijk dat er geen verschillen zijn
gevonden tussen jongens en meisjes in de mate van externaliserend gedrag doordat deze
studie een breder concept heeft onderzocht dan alleen agressie. In het onderzoek van Alink et
al. (2006) werd bijvoorbeeld alleen gekeken naar agressie, terwijl in deze studie niet alleen
agressie maar het externaliserend gedrag van het kind wordt onderzocht. Dit kan verklaren dat
in andere studies wel een verschil is gevonden en in deze studie niet.
Tot slot was het externaliserend gedrag van het kind niet gerelateerd aan laksheid van
de ouders een jaar later. Dit betekent dat er geen wederkerige relatie gevonden is tussen
externaliserend gedrag van het kind en de laksheid van ouders. Wel was de laksheid van
vaders gerelateerd aan het externaliserend gedrag van het kind. Wanneer vaders lakser waren
naar het kind op 2 jarige leeftijd, liet het kind een jaar later meer externaliserend gedrag zien,
deze relatie werd niet bij moeders gevonden. Dat in deze studie is gebleken dat het
externaliserend gedrag van het kind niet de laksheid van vaders en moeders beïnvloed kan
komen doordat in deze studie geen kinderen zijn onderzocht met klinische gedragsproblemen.
In ander onderzoek waaruit blijkt dat het gedrag van het kind wel invloed heeft op de laksheid
van ouders worden wel kinderen onderzocht met klinische gedragsproblemen (Verhoeven et
al., 2010). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ouders lakser worden bij kinderen
met meer gedragsproblemen. Dit kan komen doordat ouders het kind vaker moeten corrigeren,
en relatief minder vaak gewenste resultaten behalen met het corrigeren van het kind.
Hierdoor kan de ouder de moed opgeven en het kind minder snel corrigeren, waardoor de
ouder meer laksheid zal gaan vertonen. Dit zal minder het geval zijn bij kinderen zonder
klinische gedragsproblemen waarbij het corrigeren van het kind sneller effect kan hebben,
waardoor de ouder minder laks zal zijn.
Dat enkel de laksheid van vaders invloed had op het externaliserend gedrag van het
kind een jaar later is ook tegenstrijdig met resultaten van eerder onderzoek, waaruit juist blijkt
dat de moeder meer invloed heeft op het gedrag van het kind dan de vader (Rothbaum &
Weisz, 1994). Dit kan verklaard worden doordat vaders tegenwoordig een grotere rol hebben
in de opvoeding en dus meer invloed hebben op het gedrag van het kind. Daarnaast is het
mogelijk dat vaders in de opvoeding meer invloed hebben op het ontwikkelen van
gedragsproblemen van het kind dan moeders. Zo blijkt dat de afwezigheid van vaders hogere
niveaus van agressie veroorzaken bij kinderen (Kennedy, Betts, Dunn, Sonuga-Barke, &
Underwood, 2014) en dat wanneer vaders meer betrokken zijn bij de opvoeding jongens
17
politie te komen op 16 jarige leeftijd (Sarkadi, Kristiansson, Oberklaid, & Bremberg, 2008).
Tot slot is uit onderzoek gebleken dat kinderen meer gehoorzaam zijn wanneer het kind word
gedisciplineerd door vaders dan door moeders. Daarnaast wordt het disciplineren van vaders
meer als streng ervaren dan het disciplineren van moeders (Power et al., 1994). Hieruit blijkt
dus dat kinderen beter luisteren naar vaders en vaders als strenger ervaren, hierdoor zal het
kind dus minder ongewenst gedrag vertonen bij vaders wat dus ook een effect heeft op het
externaliserend gedrag van het kind.
Beperkingen en aanbevelingen
Een beperking van deze studie is dat de steekproef vooral bestaat uit hoog opgeleide
ouders. Hierdoor is het niet mogelijk om de resultaten te generaliseren naar de gehele
Nederlandse samenleving. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk om een diverse steekproef
te gebruiken, zodat er onderzoek wordt gedaan naar ouders met verschillende
opleidingsniveaus. Met een meer heterogene steekproef kan ook onderzocht worden of het
opleidingsniveau van ouders effect heeft op de manier van opvoeden.
Daarnaast is het externaliserend gedrag van het kind gemeten aan de hand van
zelf-rapportage door de ouders. Het is mogelijk dat ouders die lakser zijn het gedrag van hun
kinderen minder snel zien als opstandig/agressief gedrag. Hierdoor is het mogelijk dat
kinderen van lakse ouders wel meer externaliserend gedrag lieten zien, maar dat dit door de
ouders niet zo wordt geïnterpreteerd. Het is dus goed om naast een vragenlijst ook observaties
te doen om het externaliserend gedrag van het kind op een objectievere manier te meten.
Wanneer meer onderzoek wordt gedaan naar de relatie tussen externaliserend gedrag
en laksheid, is het interessant om te onderzoeken of er ook lange termijn effecten zijn. Zo kan
vervolg onderzoek zich richten op de relatie tussen laksheid van ouders en externaliserend
gedrag op jonge leeftijd ook gevolgen heeft voor externaliserend gedrag in de
basisschoolleeftijd en in de adolescentie. Daarnaast is het mogelijk dat de relatie tussen
laksheid van ouders en de mate van externaliserend gedrag van het kind verschillend is voor
het oudste en het jongste kind in het gezin. Dit zou tevens in vervolgonderzoek onderzocht
kunnen worden.
Conclusie
Uit deze studie is gebleken dat de laksheid van vaders invloed had op het
18
het gedrag van het kind, maar dat vaders ook een belangrijke rol spelen in de opvoeding.
Daarnaast is het mogelijk dat het disciplineren van vaders een andere rol speelt in de
ontwikkeling van het kind dan het disciplineren van moeders. Zo spelen vaders mogelijk een
grotere rol in de ontwikkeling van gedragsproblemen dan moeders. Het is dus belangrijk dat
er meer onderzoek wordt gedaan naar de rol van vaders in de opvoeding en naar het
disciplineren van vaders en wat voor effect dat heeft op de ontwikkeling van het kind.
Daarnaast is het belangrijk dat in de hulpverlening niet alleen de focus wordt gelegd op
19
Literatuur
Achenbach, T. M. & Rescorla, L. A. (2000). Manual for the ASEBA Preschool forms &
profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.
Alink, L. R. A., Mesman, J., Van Zeijl, J., Stolk, M. N., Juffer, F., Koot, H. M.,
Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2006). The Early Childhood Agression
Curve: Development op Physical Agression in 10- tot 50- Month-Old Children. Child
Development, 77, 954-966. doi:10.1111/j.1467-8624.2006.00912
Arnold, E. H., & O'Leary, S. G. (1997) Mothers' and Fathers' Discipline of Hard-to-Manage
Toddlers. Child & Family Behavior Therapy, 19(3), 1-11, doi:10.1300/J019v19n03_01
Bates, J. E., Pettit, G. S., Dodge, K. A., & Ridge, B. (1998). Interaction of temperamental
resistance to control and restrictive parenting in the development of externalizing behavior.
Development psychology, 34, 982-995.doi:10.1037/0012-1649.34.5.982
Collet, B. R., Gimpel. G. A., Greenson, J. N., & Gunderson, T. L. (2001). Assessment of
Discipline Styles Among Parents of Preschool Through School-Age Children. Journal of
Psychopathology and Behavioral Assessment, 23, 163-170. doi:10.1023/A:1010965220517 Deater-Deckard, K., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (1998). Multiple risk factors in
the development of externalizing behavior problems: group and individual differences.
Development and psychopathology, 10, 469-493. doi:10.1017/S0954579498001709 Del Vecchio, T., & Rhoades, K. A. (2010). Bidirectional Influences in Mother-Toddler
Dyads: An Examination of the Relative Influence of Mothers’ and Children’s Behaviours.
Infant and Child Development, 19, 516-529. doi:10.1002/icd.674
Endendijk, J. J., Groeneveld, M. G., Van Berkel, S. R., Hallers-Haalboom, E. T., Mesman, J.,
& Bakermans-Kranenburg, M. J. (2013). Gender Stereotypes in the Family Context:
Mothers: Fathers, and Siblings. Sex roles, 68, 577-590. doi:10.1007/s11199-013-0265-4
Frith, C., Frith, U. (2005). Theory of mind. Current Biology, 17, 644-645.
doi:10.1016/j.cub.2005.08.041
Keenan, K., & Shaw, D. S. (1994). The development of Agression in Toddlers: A Study of
Low-Income Families. Journal of Abnormal Child Psychology, 22, 53-77.
doi:10.1007/BF02169256
Kennedy, M., Betts, L., Dunn, T., Sonuga-Barke, E., & Underwood, J. (2014). Applying
Pleck’s model of paternal involvement to the study of preschool attachment quality: a
proof of concept study. Early Child Development and Care, 1-13.
20
Kim, H., Arnold, D. H., Fisher, P. H., & Zeljo, A. (2005). Parenting and Preschoolers’
Symptoms as a Function of Child Gender and SES. Child and Family Behavior
Therapy, 27, 23-41. doi:10.1300/J019v27n02_03
McMahon, R. J. (1994). Diagnosis, Assessment, and Treatment of Externalizing Problems in
Children: The Role of Longitudinal Data. Journal of Consulting and Clinical Psychology,
62, 901-917. doi:10.1037/0022-006X.62.5.901
Miner, J. L., & Clarke-Stewart, K. A. (2008). Trajectories of Externalizing Behavior from
Age 2 to Age 9: Relations With Gender, Temperament, Ethnicity, Parenting and Rater.
Development Psychology, 44, 771-786. doi:10.1037/0012-1649.44.3.771
Olson, S. L., Bates, J. E., Sandy, J. M., & Lanthier, R. (2000). Early Developmental
Precursors of Externalizing Behavior in Middle Childhood and Adolescence. Journal of
Abnormal Child Psychology, 28, 119-133. doi:10.1023/A:1005166629744 Patterson, G. R. (1982). Coercive family process. Eugene, OR: Castilia.
Power, G. T., McGrath, M. P., Hughes, S. O., & Manire, S. H. (1994). Compliance and Self
Asstertion: Young Children’s Responses to Mothers Versus Fathers. Developmental
Psychology, 30, 980-989. doi:10.1037/0012-1649.30.6.980
Prinzie, P., Onghena, P., Hellinckx, W., Grietens, H., Ghesquière, P., & Colpin, H. (2003).
The Additive and Interactive Effects of Parenting and Children’s Personality on
Externalizing Behaviour. European Journal of Personality, 17, 95-117.
doi:10.1002/per.467
Rothbaum, F., & Weisz, J. R. (1994). Parental Caregiving and Child Externalizing Behavior
in Nonclinical Samples: A Meta-Analysis. Psychological Bulletin, 116, 55-74.
doi:10.1037/0033-2909.116.1.55
Sarkadi, A., Kristiansson, R., Oberklaid, K., & Bremberg, S. (2008). Fathers’ involvement
and children’s developmental outcomes: A systematic review of longitudinal studies. Acta
Paediatrica, 97, 153-158. doi:10.1111/j.1651-2227.2007.00572.x
Shumow, L., Lowe Vandell, D., & Posner, J. K. (1998). Harsh, Firm, and Permissive
Parenting in Low-income Families: Relations to Children’s Academic Achievement
and Behavioural Adjustment. Journal of Family Issues, 19, 483-507.
doi:10.1177/019251398019005001
Stansbury, K., & Zimmermann, L. K. (1999). Relations Among Child Language Skills,
Maternal Socialization of Emotion Regulation, and Child Behavior Problems. Child
21
Stufkens, A. (2007). Veranderend vaderschap. In J. Dijs, L. M. Dil, W. C. B. Hoenik, J.
Mulder, W. Roelofsen, & J. A. R. Schulkes (Red.), Psychoanalytische psychotherapie in
de 21ste eeuw (28-36). Assen, Nederland: Koninklijke Van Gorcum.
Veltkamp, G., & Grunow D. (2012). Zorgverdeling tussen vaders en moeders: de rol van
gezinsprofessionals Nederlandse situatie in Europese context. Tijdschrift voor
Sociologie, 3-4, 462-483.
Verhoeven, M., Junger, M., Van Aken, C., Dekovic, M., & Van Aken, M. A. G. (2010).
Parenting and children’s externalizing behavior: Bidirectionality during toddlerhood.