Ne
lleke Leo
ni
e Ve
rho
ev
en
-Wi
jnho
r
s
t
Maste
rsc
ripti
e 2
012
-2013
Het ge
heim van
een go
ed b
egin
Soc ia al n et w er k e n zel f v e rt rouw en te n aan zien v an d e moe d er ro lNelleke Leonie Verhoeven-Wijnhorst (N.L.), s0906727 Onder begeleiding van: Dr. S. C. J. Huijbregts
Tweede beoordelaar: Dr. K. B. van der Heijden
Masterproject ‘Een goed begin’ Master Education and Child Studies
2
Samenvatting
Dit onderzoek heeft bijgedragen bij aan inzicht in de invloeden van het sociaal netwerk op het
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Uit de literatuur kwam naar voren dat het
sociaal netwerk van invloed is op het zelfvertrouwen van de jonge moeder, maar er is niet
onderzocht welk facet zijn invloed heeft. In dit onderzoek werd gekeken naar de verschillende
aspecten van het sociaal netwerk, zoals de frequentie van het contact, de ervaren steun en de
driedeling familie, vrienden of betekenisvolle anderen. Daarbij wordt onderzoek gedaan naar
welk aspect zijn invloed heeft op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Hierbij
werd rekening gehouden met de splitsing hoog- en laag risico moeders. Uit dit onderzoek
bleek dat voor de hoog risico moeders de ervaren steun van betekenisvolle anderen van
invloed is op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Voor de laag risico moeders is
juist het aantal vrienden van invloed op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. De
frequentie van contact heeft echter geen invloed op het zelfvertrouwen ten aanzien van de
3
Inleiding
In Nederland is nog maar weinig onderzoek gedaan naar werkzame interventies bij jonge
moeders (Oudhof, Zoon & Stege, 2012). Met de definitie jonge moeder wordt in dit
onderzoek geduid op moeders van zeventien tot en met vijfentwintig jaar. In elke periode van
het leven zijn weer andere levenslooptransities (Kalmijn, 2002), waarmee de overgangen in
levenssituaties worden bedoeld. Voorbeelden van levenslooptransities zijn bijvoorbeeld uit
huis gaan, samenwonen en kinderen krijgen. Mensen hebben over het algemeen bepaalde
verwachtingen bij deze levenslooptransities, welke gebaseerd zijn op religie, cultuur en
gewoonten (Kalmijn, 2002). Jonge Nederlandse vrouwen ondergaan door het krijgen van
kinderen deze levenslooptransitie een stap eerder dan gemiddeld. In 2009 kregen vrouwen in
Nederland gemiddeld hun eerste kindje wanneer zij 29,4 jaar waren (CBS, 2011). De jonge
moeders in dit onderzoek ondergaan dus minstens vier jaar eerder de betreffende
levenslooptransitie. Dit kan bij de maatschappij (voor)oordelen oproepen, zoals een
vermoeden dat de zwangerschap ongewenst is, het niet in staat zijn om een degelijke
opvoeding te bieden en het niet kunnen bieden van een stabiele thuissituatie. Op zich hoeft het
zijn van een jonge moeder geen risicofactor te zijn voor de ontwikkeling van het jonge kind
(Oudhof, Zoon & Stege, 2012). Echter, wanneer een jonge leeftijd van de moeder samengaat
met een lage sociaaleconomische status (SES), een laag opleidingsniveau, psychopathologie
bij moeder, middelengebruik en/of ongewenste zwangerschap, dan kan het zijn dat deze
factoren samen een risico vormen voor achterstand in de ontwikkeling van het jonge kind
(Verhulst, 2005). Deze factoren hangen sterk samen met de voorgeschiedenis van de jonge,
aanstaande moeder en de aanwezigheid van beschermende factoren (Moran, Pederson, &
Krupka, 2005). Voorbeelden van beschermende factoren zijn een hoge intelligentie of een
vaste partner. Wanneer de moeder meer stress tijdens de zwangerschap ervaart, verhoogt dit
de kans op latere psychopathie bij het kind (Huizink, Mulder & Buitelaar, 2004).
Zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. In het dagelijks leven heeft zelfvertrouwen
in algemene zin een positief effect op verschillende terreinen. Onder andere in Japan en
Vietnam is onderzoek gedaan naar het zelfvertrouwen van jonge moeders. Hieruit blijkt dat de
moeders die voor het eerst zwanger zijn en dit niet gepland hebben, het minste zelfvertrouwen
rapporteren (Goto et. al., 2010). De moeders met meer zelfvertrouwen staan sterker bij
tegenslag en laten dit ook zien aan hun kinderen.Het zelfvertrouwen ten aanzien van de
4 moeder-kind relatie en andere kindgebonden ontwikkelingen, zoals taal- en
sociaal-emotionele ontwikkeling (Goto et. al., 2010). Porter en Hsu (2003) ontdekten dat een laag
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol gerelateerd is aan depressie, angst en
huwelijksconflicten. Het zelfvertrouwen in de moederrol blijkt toe te nemen wanneer het kind
geboren is (Porter & Hsu, 2003). Het temperament van het kind na de geboorte, lijkt voor een
groot deel te voorspellen hoe groot het zelfvertrouwen van moeder is ten aanzien van haar
moederrol (Porter & Hsu, 2003). Ook uit ander onderzoek blijkt dat wanneer het kind in de
vroege ontwikkeling gedragsproblemen lijkt te hebben, dit zorgt voor een daling in het
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol (Maniadaki, Sonuga-Barke, Kakouros &
Karaba, 2005). Hoe heviger de gedragsproblemen in de vorm van de attention deficit
hyperactivity discorder (ADHD ) zich uiten, hoe lager het zelfvertrouwen ten aanzien van de
moederrol.
Sociaal netwerk. De sociale omgeving stigmatiseert de jonge vrouwen die zwanger zijn. Dit
kan zorgen voor een kleiner wordend sociaal netwerk (Whitehead, 2001), terwijl het sociale
netwerk van cruciaal belang is voor een goede start van de ontwikkeling van het kind
(Keinemans, 2010). Vooral de moeder van de jonge moeder wordt gezien als belangrijke
actor. Zij kan de jonge moeder van de nodige steun en begrip voorzien, ondanks dat de
ontwikkelingen onverwachts of zelfs ongewenst zijn. Voor jonge moeders vormt een sociaal
netwerk een belangrijke ondersteuning voor de gehechtheid van het ongeboren kind (Oudhof,
Zoon & Stege, 2012). Sociaal netwerk is een breed begrip en wordt in dit onderzoek in drie
vormen onderscheiden, namelijk familie, vrienden en betekenisvolle anderen. Het sociaal
netwerk wordt niet gevormd door kortstondige contacten, maar door langdurige relaties. De
relaties in het sociaal netwerk kunnen van invloed zijn op het emotioneel welbevinden
(Agneessens, de Lange, Waege, 2003). Jongere moeders hebben een meer verscheiden
netwerk in vertrouwensrelaties dan oudere moeders (Agneessens, de Lange, & Waege, 2003).
Uit dit onderzoek blijkt ook dat personen zonder partner zich vaker wenden tot familieleden,
dan personen met partner. Beide factoren zullen waarschijnlijk van significante invloed zijn
op de ontwikkeling van het pasgeboren kind. Uit onderzoek blijkt dat sociale support een
beschermende factor kan vormen voor de ontwikkeling van een postnatale depressie (Cutrona
& Trouwtman, 1986). Zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol lijkt hier een mediërende
rol in te hebben. Tevens blijkt uit onderzoek dat het sociaal netwerk een positief effect kan
5
Hypotheses
Om meer inzicht te krijgen in de invloed van het sociale netwerk en het zelfvertrouwen ten
aanzien van de moederrol, worden in deze studie die aspecten nader bekeken. Dit onderzoek
draagt bij aan het in kaart brengen van deze factoren, wat mogelijk bruikbaar kan zijn voor de
verder te ontwikkelen interventie voor jonge moeders met een hoog risico. De hoofdvraag
luidt “Wat is de invloed van een sociaal netwerk op het zelfvertrouwen van de moeder ten
aanzien van de moederrol en verschillen hoog en laag risico moeders hierin?”. Dit
zelfvertrouwen vormt ‘een goed begin’, wat aansluit op de titel van de scriptie. De
verschillende deelvragen zijn: “Hangt het aantal familieleden, vrienden en betekenisvolle
anderen (sociaal netwerk) samen met het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol
gesplitst naar hoog en laag risicomoeders?”. Hierbij wordt verwacht dat moeders die een
kleiner sociaal netwerk hebben, ook een lager zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol
laten zien. Uit onderzoek (Dovovan, Taylor, Leavitt, 2007) blijkt dat sociaal netwerk een
positief effect kan hebben op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Hoog risico
moeders lijken meer zelfvertrouwen te halen uit een groter sociaal netwerk. Ook wordt de
volgende vraag onderzocht: “Hangt frequent contact met familie,vrienden en betekenisvolle
anderen samen met het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol?”. De verwachting is
dat meer contact samenhangt met een groter zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Zo
wordt onderzoek gedaan naar welk aspect van het sociaal netwerk voor effectiviteit zorgt in
de positieve invloed op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Mede daarom wordt
ook de volgende vraag onderzocht “Zijn familie, vrienden of betekenisvolle anderen
belangrijker voor het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol en verschilt dit voor hoog
en laag risico moeders?”. Naar verwachting zoals blijkt uit de inleiding zou moeder senior,
dus familie, het belangrijkst zijn voor het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. De
verwachting is dat meer contact samenhangt met het vergroten van het zelfvertrouwen ten
aanzien van de moederrol.
Dit onderzoek draagt bij aan de mogelijkheid tot ondersteuning en training bieden aan de
moeders met een verhoogd risico op achterstand in de ontwikkeling van het jonge kind.
Wanneer deze moeders een vroege interventie ontvangen, wordt getracht het hoge risico op
achterstanden in de ontwikkeling van het kind, maar ook van de moeder-kind relatie te
verlagen of zelfs weg te nemen. Hierdoor kunnen ook deze kinderen een eerlijke en goede
start maken. In dit onderzoek wordt het gekeken naar de samenhang tussen een sociaal
6 (Keinemans, 2010) naar voren dat belangrijke figuren nodig zijn in het leven van de jonge
moeder. Niet alleen voor de praktische zaken, maar ook voor de emotionele steun naar de
jonge moeder. Anderzijds blijkt uit onderzoek (Whitehead, 2001) dat jonge moeders hun
sociaal netwerk snel verliezen door de (plotselinge) levenslooptransitie en daar schijnbaar
7
Methode
Participanten
De 91 participanten waren vrouwen tussen de 17 en 25 jaar ( Mleeftijd = 21,9 jaar, SD = 2,5
jaar) die in verwachting zijn van hun eerste kind. Ze woonden verspreid over Nederland, al
leefde het merendeel van de jonge moeders in het westelijk deel van Nederland. De
woonsituatie, achtergrond en SES (inkomen) varieerde. Daarnaast hadden niet alle moeders
meer een relatie met de vader van de baby. De jonge vrouwen zijn geworven door
verloskundigenpraktijken, yoga-lessen, beurzen en persoonlijke contacten. Bij de eerste
afspraak werd bepaald of de moeder een moeder is met en hoog (HR) of laag risico (LR).
Deze beslissing wordt gemaakt op basis van aanwezigheid van de risico- en protectieve
factoren. De risicofactoren hangen sterk samen met de voorgeschiedenis van de jonge,
aanstaande moeder en de aanwezigheid van beschermende factoren (Moran, Pederson, &
Krupka, 2005). Voorbeelden van beschermende factoren zijn, zoals genoemd in de inleiding,
een hoge intelligentie of een vaste partner. Daarnaast wordt uit de hoog risico groep nog
a-select moeders getrokken die aan een intensief coachingsprogramma deelnemen. Dit resulteert
in 45 LR moeders (Mleeftijd = 20,5 jaar, SD = 2,3 jaar), 46 HR moeders (Mleeftijd = 23,3 jaar,
SD = 2,8 jaar), waarvan er 19 deelnemen aan het coachingsprogramma.
Tabel 1a
Beschrijvende statistieken
HR moeders Gemiddelde (M) Standaarddeviatie (SD)
Leeftijd 20.5 2.278
Netto maandinkomen moeder 537.64 402.41
LR moeders Gemiddelde (M) Standaarddeviatie (SD)
Leeftijd 23.3 1.829
Netto maandinkomen moeder 1159,87 608,1
8
Tabel 1b
Beschrijvende statistieken (2)
HR moeders Percentage
Burgerlijke staat Gehuwd 8.7
Niet gehuwd, samenwonend 37.0
Niet gehuwd, niet samenwonend 47.8
Gescheiden na partnerschap 2.2
Anders 4.3
Etniciteit Nederlands 73.9
Surinaams-Hindustaans 6.5
Antilliaans of Arubaans 6.5
Gemengd 2.2
Anders 10.9
LR moeders Percentage
Burgerlijke staat Gehuwd 34.0
Niet gehuwd, samenwonend 51.1
Niet gehuwd, niet samenwonend 4.3
Geregistreerd partnerschap 6.4
Anders 4.3
Etniciteit Nederlands 85.1
Surinaams-Hindustaans 2.1
Antilliaans of Arubaans 2.1
Gemengd 4.3
Anders 4.3
Noot. HR = hoog risico moeders, LR= laag risico moeders
Materialen en procedure
Onderzoeksdesign. Het onderzoek omvat een experimenteel design met een random
getrokken steekproef en een controlegroep, de laag risico (LR) moeders (random control
trial). Het onderzoek heeft medisch-ethische toestemming ontvangen van de Universiteit
Leiden. Met elke jonge moeder worden vijf afspraken gemaakt van anderhalf tot twee uur.
Wanneer de moeder ongeveer 27 weken zwanger is, komt een onderzoeker een interview bij
9 huisbezoek gepland. Als de baby een jaar oud is, komen de ouders met het kind langs op het
babylab van de universiteit Leiden. Met twintig maanden vindt het laatste huisbezoek plaats.
Wanneer het kind tweeënhalf jaar is, komt het kind weer naar het babylab en worden de
laatste testen en onderzoeken afgenomen. Na elke afspraak ontvangt moeder een cadeaubon
en wordt er voor het kind een cadeautje achter gelaten. Als het kind tweeënhalf jaar oud is,
ontvangt moeder een DVD met daarop de filmpjes die tijdens de huisbezoeken zijn gemaakt.
Ook kunnen ouders de reiskosten declareren. De moeders hebben het recht zich op elk
gewenst moment terug te trekken uit het onderzoek.
Procedure. Om de participanten te werven zijn verschillende verloskundigenpraktijken
en yogaklassen benaderd. Ook via de negenmaandenbeurs en de persoonlijke contacten is
getracht participanten te werven. Voor veel jonge moeders is de reistijd of het longitudinale
aspect van het onderzoek een obstakel om deel te nemen.
Interventie. De interventie betreft het coachingsprogramma, waarbij in de eerste
tweeënhalf jaar van het leven van het kind een opvoedcoach gekoppeld wordt aan het
moeder-kindpaar. Deze opvoedcoach komt elke twee weken langs en bespreekt de ervaringen van de
jonge moeder en kan bijstand bieden bij opvoeddilemma’s (je hoeft het niet uitgebreid te
beschrijven, maar als je het toch noemt wel uitgebreider dan dit, met refs etc naar waar het
programma op gebaseerd is). Moet ik nog doen
Meetinstrumenten. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de Norbeck Social Support
Questionaire (NSSQ), de vragenlijst is valide en betrouwbaar gebleken, volgt uit onderzoek
(Norbeck, Lindsay & Carrieri, 1982). Ook wordt gebruik gemaakt van de Self-Efficacy in the
Nurturing Role scale (SENR). Het zelfvertrouwen in de moederrol wordt gemeten met deze
vragenlijst. Deze is aangepast door de onderzoekers Pedersen, Bryan, Huffman en Del
Carmen (1989) van de originele versie, namelijk de Parenting Sense of Competence Scale,
ontwikkeld door Gibuad- Wallston & Wandersman (1978). Tot slot wordt gebruik gemaakt
van de Multidimensional Scale of Pereived Social Support (MSPSS), welke ontwikkeld is
door de onderzoekers Zimet, Dahlem, Zimet & Farley (1988).
De Norbeck Social Support Questionaire (NSSQ) is een vragenlijst die kijkt naar het aantal
belangrijke en steunende personen in het leven van de jonge moeder. Het soort relatie wordt
gevraagd voor elke persoon uit de netwerklijst. Ook wordt er naar het wederzijds vertrouwen
en de bereidheid tot hulp gevraagd. De Nederlandse vertaling heet ‘Vragenlijst Sociale
Steun’. In 1980 is de eerste Amerikaanse versie ontwikkeld, welke is herzien in 1982 en 1995
door de Universiteit van California in San Francisco. De vragenlijst is valide en betrouwbaar
10 gesteld, welke beantwoord moeten worden op een vijfpuntsschaal. Elke achtste vraag
informeert naar de frequentie van het contact. Deze variabele was nodig voor het
beantwoorden van een van de onderzoeksvragen. Door de scores voor elke achtste vraag bij
elkaar op te tellen ontstond een nieuw ontworpen variabele.
De SENR is een vragenlijst die het zelfvertrouwen van de moeder in kaart brengt ten aanzien
van de moederrol. De vragenlijst gaat over de verwachtingen van het moederschap en vraagt
deze verwachtingen uit in een zevenpuntsschaal. De vernieuwde vragenlijst is ontwikkeld
door Pedersen, Bryan, Huffman & Del Carmen (1989). Door alle items te sommeren ontstaat
een totaalscore voor het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Er is nog geen
onderzoek gedaan naar de validiteit en betrouwbaarheid van deze vragenlijst.
De Multidimensional Scale of Perceived Social Support (MSPSS)(Zimet, Dahlem, Zimet &
Farley, 1988) is een vragenlijst die de drie categorieën familie, vrienden en significante
anderen uitvraagt naar ervaren steun en support. Met behulp van verschillende stellingen
wordt naar de mening op een zevenpuntsschaal gevraagd. Deze vragenlijst is in 1988
ontworpen en is daarna betrouwbaar en valide gebleken in steekproefmetingen bij zwangere
vrouwen (Zimet, Powell, Farley, Werkman & Berkoff 1990).
Data-analyse
Allereerst zullen alle correlaties berekend worden. De eerste deelvraag “Hangt het aantal
familieleden, vrienden en betekenisvolle anderen (sociaal netwerk) samen met het
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol gesplitst naar hoog en laag risicomoeders?” zal
beantwoord worden door eerst te onderzoeken of de variabele ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’ samenhangt met de variabelen ‘aantal vrienden’, ‘aantal familie en ‘aantal
betenisvolle anderen’. Wanneer er een variabele significant samenhangt, kan er een lineaire
regressie-analyse worden uitgevoerd. Zo ook bij de tweede deelvraag“Hangt frequent contact
met familie, vrienden en betekenisvolle anderen samen met het zelfvertrouwen ten aanzien
van de moederrol?”. Eerst wordt onderzocht of de variabele ‘zelfvertrouwen ten aanzien van
de moederrol’ samenhangt met de variabele ‘contact’. Wanneer er een significant samenhang
gevonden wordt, kan hier een enkelvoudige lineaire regressie over worden uitgevoerd. Tot
slot wordt bij de laatste deelvraag “Zijn familie, vrienden of betekenisvolle anderen
belangrijker voor het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol en verschilt dit voor hoog
en laag risico moeders?” op dezelfde manier te werk gegaan. Ook hier wordt gekeken naar de
correlaties tussen de variabele ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’ en de
11 significante samenhang gevonden wordt, kan hier een enkelvoudige lineaire regressie over
worden uitgevoerd. Met de antwoorden op de deelvragen, kan de hoofdvraag “Wat is de
invloed van een sociaal netwerk op het zelfvertrouwen van de moeder ten aanzien van de
12
Resultaten
Data inspectie
Vijf personen hebben de vragenlijst SENR naar zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol
niet ingevuld. Deze personen zijn vanwege missing data geëxcludeerd uit het onderzoek,
hierdoor geldt: N = 88. Van de vragenlijst SENR is een totaalscore berekend door middel van
ompoling van de negatief geformuleerde vragen en het samenvoegen van de scores. De
nieuwe numerieke variabele is normaal verdeeld en heeft een gestandaardiseerde scheefheid
van -1.46 en een gestandaardiseerde piekvormigheid van 0.90. De Q-Q-plot laat zien dat er
geen univariate uitbijters zijn.
Van de vragenlijst MSPSS zijn drie scores berekend, betreffende de ervaren steun van
familie, van vrienden en van significante andere personen. Elke variabele is nu gebaseerd op
de cumulatieve waarde van vier vragen uit de vragenlijst, gescoord op een zevenpuntsschaal.
Deze variabelen zijn niet normaal verdeeld en hebben een waarde van piekvormigheid en/ of
scheefheid die buiten de range min drie tot plus drie valt, zie tabel 1a en tabel 1b. De
Q-Q-plots laten geen uitbijters zien en daar lijkt de verdeling bij benadering normaal. Er zijn
veertien ontbrekende waarden doordat deze vragenlijst bij de lijsten hoort die worden
achtergelaten na het gesprek. Ouders zijn dan ook niet verplicht deze lijsten terug te sturen, al
wordt dit wel op prijs gesteld. Wanneer missings in de data naar voren komen, worden deze
verwijderd.
Vanuit de vragenlijst NSSQ zijn de gegevens opgenomen met betrekking tot de
gerapporteerde hoeveelheid steunende familieleden, vrienden en betekenisvolle andere
personen. Ook deze gegevens lijken in het Q-Q-plot bij benadering normaal en er zijn geen
univariate uitbijters zichtbaar. Er zijn geen missings.
Tot slot is er nog een numerieke variabele voor de mate van contact met deze
steunende personen. Op een vijfpuntsschaal wordt aangegeven hoe frequent het contact met
deze personen is, voor de variabele ‘contact’ worden deze cijfers bij elkaar opgeteld. Door de
kleine spreiding vormen deze variabelen geen normale verdeling, zoals zichtbaar wordt in de
scheefheid en piekvormigheid. Het Q-Q-plot laat zien dat er geen uitbijters zijn. Er zijn twee
13
Tabel 2a
Beschrijvende statistieken HR moeders
N Min. Max. M SD
Gestand. scheefheid Gestand. piekvormigheid Zelfvertrouwen tav moederrol
44 63 104 83.57 10.100 -0.115 -0.882
Ervaren steun -familie
34 4 28 20.62 7.054 -2.365 0.020
Ervaren steun- vrienden
34 10 28 21.00 5.410 -1.127 -1.014
Ervaren steun- anderen
34 16 28 25.18 3.468 -3.161 0.997
Aantal vrienden 44 0 5 1.70 1.407 1.263 -1.004
Aantal familieleden
44 1 12 5.52 2.672 1.515 0.368
Aantal anderen 44 0 3 .20 .632 9.230 15.198
Mate van contact 44 13 51 25.55 8.525 2.308 0.751
Tabel 2b
Beschrijvende statistieken LR moeders
N Min. Max. M SD
Gestand. scheefheid Gestand. piekvormigheid Zelfvertrouwen tav moederrol
44 68 104 90.66 8.017 -1.395 -0.011
Ervaren steun -familie
40 11 28 24.05 4.472 -2.914 0.763
Ervaren steun- vrienden
40 17 28 24.05 3.137 -0.620 -1.149
Ervaren steun- anderen
40 20 28 26.85 2.045 -5.102 4.016
Aantal vrienden 43 0 12 2.40 2.470 4.371 9.226
Aantal familieleden
43 2 16 5.74 2.431 4.856 9.226
Aantal anderen 43 0 2 .21 .514 6.922 7.941
14 Correlaties
Er is gekeken naar de correlaties tussen de verschillende variabelen op drie niveaus, namelijk
over de gehele populatie en opgesplitst naar hoog en laag risico moeders. Wanneer de gehele
steekproef wordt geanalyseerd, worden significante correlaties zichtbaar. Zo ook de variabele
‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’ en de drie variabelen voortkomend uit de
vragenlijst MSPSS (Ervaren steun familie r = .320; p = .005, Ervaren steun vrienden r = .336;
p = .003 en Ervaren steun anderen r = .294; p = .011). Ook wordt er een significante
correlatie gevonden met ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’ en de mate van
contact (r = .254; p = .017). De variabele ‘contact’ correleert met alle variabelen significant,
behalve met het aantal gerapporteerde betekenisvolle anderen. De mate van contact lijkt dus
samen te hangen met zowel de ervaren steun als het aantal leden in het sociaal netwerk.
Opvallend zijn de middelgrote correlaties met tussen het totaal aantal personen gerapporteerd
in het sociaal netwerk bij de NSSQ en de aantal steunende familieleden (r = .797; p < .001) en
vrienden (r = .710; p < .001). De score op ervaren steun van vrienden en betekenisvolle
anderen levert een significante, maar lage correlatie op (r = .416; p < .001). Het
gerapporteerde aantal steunende vrienden en het gerapporteerde aantal significante anderen
geeft wederom een lage correlatie ( r = .349; p = .001).
Bij de eerste vraag “Hangt het aantal familieleden, vrienden en betekenisvolle anderen
(sociaal netwerk) samen met het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol gesplitst naar
hoog en laag risicomoeders?”worden alleen na splitsing bij de LR moeder significante
correlaties gevonden. De variabele ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’ hangt
samen met de variabelen ‘aantal vrienden’. Hierdoor kan er een lineaire regressie-analyse
worden uitgevoerd tussen deze variabelen in de LR groep. Bij de tweede deelvraag“Hangt
frequent contact met familieleden, vrienden en betekenisvolle anderen samen met het
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol?” worden significante correlaties gevonden bij
de gehele groep, maar na splitsing in HR en LR groep zijn deze niet meer significant.
Hierdoor wordt een lineaire regressie gedaan op basis van de gehele steekproef met de
variabele ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’ en de variabele ‘contact’. Ook bij
laatste deelvraag “Zijn familieleden, vrienden of betekenisvolle anderen belangrijker voor het
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol en verschilt dit voor hoog en laag risico
moeders?” ontstaat een opvallendheid. Op basis van de gehele steekproef worden significante
15 nog een significante samenhang gevonden tussen ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de
moederrol’ en ‘ervaren steun betekenisvolle anderen’. Hier wordt dan ook een
16
Tabel 3 Met APA moeten er minder lijntjes hè, maar dat maakt het zo onoverzichtelijk vond ik, wat zou jij doen in zo’n grote tabel?
17
Tabel 3
18
Tabel 4
19 Uitkomsten analyses
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn verschillende technieken gebruikt.
“Hangt het aantal familieleden, vrienden en betekenisvolle anderen (sociaal netwerk)
samen met het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol gesplitst naar hoog en laag
risicomoeders?”. Uit de correlaties blijkt dat er een significante samenhang is tussen de
variabele ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’ en de variabele ‘aantal vrienden’ bij
de LR moeders. Met behulp van een lineaire regressie wordt duidelijk op welke manier deze
variabelen zich tot elkaar verhouden, namelijk F(1,41) = 4.303, p = .044. Hierbij geldt Beta =
-.308 ( p = .044 ) en ßvrienden = -1.009. De verklaarde variantie is hierbij gering ( R² = .095 ).
“Hangt frequenter contact met familie, vrienden en betekenisvolle anderen samen met
het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol?”. Enkel wanneer de gehele steekproef
bekeken wordt, resulteert frequenter contact met familie, vrienden en betekenisvolle anderen
in meer of minder zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Uit de lineaire regressie
volgt F(1,86) = 5.936, p = .017. Hierbij geldt Beta = .254 ( p = .017 ) en ßcontact = .184. De
verklaarde variantie is hierbij gering ( R² = .065 ).
“Zijn familie, vrienden of betekenisvolle anderen belangrijker voor het zelfvertrouwen
ten aanzien van de moederrol en verschilt dit voor hoog en laag risico moeders?”. Wanneer
de gehele steekproef bekeken wordt, zijn er significante correlaties zichtbaar tussen de
predictorvariabelen ‘ervaren steun familie’, ‘ervaren steun vrienden’ en ‘ervaren steun
betekenisvolle anderen’ en de responsvariabele ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol.
In de regressie-analyse komt naar voren dat de ervaren steun van vrienden de grootste
F-waarde heeft, namelijk F (1,72) = 9.133, p = .003, waarbij geldt Beta = .336 en ßvrienden = .720.
Ook de ervaren steun van familie is van significante invloed, F (1,72) = 8.226, p = .005,
waarbij geldt Beta = .320 en ßfamilie= .995. Net zoas de ervaren steun van betekenisvolle
anderen: F (1,72) = 6.811, p = .011, waarbij geldt Beta = .294 en ßbetekenisvolle anderen = .995.
In de groep met HR moeders werden significante correlaties zichtbaar tussen ‘ervaren
steun betekenisvolle anderen’ en ‘zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol’. De lineaire
regressie levert F = 4.620 (1,32), p = 039 en Beta = .355, ßbetekenisvolle anderen = .184. De
20
Tabel 3
Ervaren steun als invloed op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol.
HR moeders F p-waarde Beta
Betekenisvolle anderen 4.620 (1,32) .039# .355
Gehele steekproef F p-waarde Beta
Familie 8.226 (1,72) .005## .320
Vrienden 9.133 (1,72) .003## .336
Betekenisvolle anderen 6.811 (1,72) .011# .294
Totaal 4.839 (3,70) .004##
Noot. HR = hoog risico
# significant bij p =.05, ## significant bij p =.01
Concluderend kan de volgende hoofdvraag beantwoord worden: “Wat is de invloed
van een sociaal netwerk op het zelfvertrouwen van de moeder ten aanzien van de moederrol
en verschillen hoog en laag risico moeders hierin?”. Het zelfvertrouwen ten aanzien van de
moederrol wordt bij het totaal aantal moeders door meerdere factoren beïnvloed, zowel de
ervaren steun van familie, vrienden en betekenisvolle anderen, als de mate van contact.
Gesplitst naar LR en HR moeders, worden anderen resultaten zichtbaar. Voor de LR moeders
heeft alleen het aantal vrienden en de ervaren steun van familie een significante bijdrage aan
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. De HR moeders hebben enkel baat bij de
21
Discussie
Uit dit onderzoek blijkt dat er een aantal verschillen zijn in de facetten die van belang zijn
voor de invloed van het sociaal netwerk op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol.
Bij de HR moeders lijkt het enkel de ervaren steun van betekenisvolle anderen invloed te
hebben op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Bij de LR moeders heeft alleen
het aantal vrienden invloed op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol.
Terugblik hypothesen
Tegen de verwachting in bleek dat moeders met een kleiner sociaal netwerk niet meer of
minder zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol lieten zien. Echter, wanneer dit
uitgesplitst werd naar de verschillende categorieën, blijkt het aantal vrienden voor verhoogd
zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol zorgt. Dit resultaat is opvallend vanwege zijn
tegenstrijdigheid met de literatuur. Uit eerder onderzoek blijkt de moeder senior (familie) de
belangrijkste actor is. Dit onderzoek laat zien dat het aantal vrienden ook zijn bijdrage levert
aan het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Moeder senior hoort bij familie, welke
niet van invloed lijkt te zijn op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol.
De frequentie van het contact met familie, vrienden en betekenisvolle anderen lijkt niet
van invloed te zijn op het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Dit zou verklaard
kunnen worden doordat een goede vriend of steunende familie, niet noodzakelijk elke week
gezien hoeft te worden. Hier zou mogelijk ook de contacten via mail, internet en telefoon een
(gedeelde) vervanging zijn voor het face-to-face contact. Ook via deze weg is het mogelijk
steun te laten blijken of steun te ontvangen. Helaas is dit niet meegenomen in de metingen.
Reich, Subrahmanyam en Espinoza (2012) vroegen zich af in hoeverre het steeds groter
wordende online sociaal netwerk dezelfde invloeden heeft als het kleinere offline sociaal
netwerk. Volwassenen rapporteerden vaak dezelfde vrienden in de twee netwerken, terwijl
adolescenten door sociale media hun online sociale netwerk steeds meer uitbreiden.
In dit onderzoek rapporteerden ouders dat betekenisvolle anderen van significant
belang zijn voor het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Dit is gemeten aan de hand
van de vragenlijst MSPSS, waar de aanstaande moeders antwoord moesten inschalen op de
stellingen zoals ‘Er is een speciaal persoon die altijd aanwezig is als ik hulp nodig heb’. Het
zou kunnen dat de moeders deze speciale persoon hebben verward met een moeder of partner,
22 netwerk draagt ten dele mee aan het zelfvertrouwen ten aanzien van de moederrol. Vooral
voor de HR moeders is het zinvol een speciaal persoon in hun leven te hebben, die voor ze
klaar staat. Het zou kunnen dat LR moeders een meer stabiele situaties met vaste partner en/
of vast werk, hier meer zelfvertrouwen uithalen en dat dus niet hoeven te ontlenen aan hun
sociale netwerk.
Beperkingen
Doordat de twee vragenlijsten verschillende onderzoekstermen hanteren, kunnen de
vragenlijsten in beperkte mate vergeleken met elkaar. Wanneer de MSPSS het heeft over
betekenisvolle anderen, praten zei over een speciaal persoon. Dit kan ook vallen onder een
familielid of vriend. Wanneer de NSSQ het heeft over betekenisvolle anderen, doelen zij op
de pastor, dominee of hulpverlener die een waardevolle bijdrage levert aan het sociaal
netwerk. Ook is de genomen steekproef van deelnemende moeders niet geheel a-select. De
moeders komen veelal uit de randstad, waardoor de andere provincies ondervertegenwoordigd
zijn. Hierdoor moet er rekening gehouden worden met een beperkte generaliseerbaarheid van
het onderzoek. Er zijn nog wel andere/belangrijkere beperkingen te vinden, Maria weet jij
welke?
Implicatie voor verder onderzoek
Verder onderzoek is nodig naar de andere aspecten die van invloed zijn op het zelfvertrouwen
ten aanzien van de moederrol. Uit de literatuur van buitenlands onderzoek komt enige richtlijn
naar boven, maar nader onderzoek zal uitwijzen of deze resultaten ook voor Nederlandse
moeders gelden. Ook zou het waarde kunnen hebben om het contact via sociale media uit te
23
Literatuurlijst
Agneessens, F., Lange, D. de & Waege, H. (2003). Over het verband tussen sociale relaties
en attitudes, normen en waarden. Vlaanderen gepeild, 15-51.
Curtura, C. E. & Troutman, B. R. (1986). Social support, infant temperament, and
parenting self-efficacy: a mediational model of postpartum depression. Child
Development, 57, 1507-1518.
Donovan, W., Taylor, N. & Leavitt, L. (2007). Maternal self-efficacy, knowledge of infant
development, sensory sensitivity, and maternal response during interaction.
Developmental Psychology, 43, 865–876. DOI: 10.1037/0012-1649.43.4.865.
Gibaud-Wallston, A., & Wandersman, L. P. (1978). Development and utility of the Parenting
Sense of Competence Scale. Paper presented at the 86th Annual Convention of the
American Psychological Association, Toronto, Ontario,Canada.
Goto, A., Nguyen, Q. V., Nguyen, T. T. V., Pham, N. M., Chung, T. M. T., Trinh, H. P.,
Yabe. Y., Sasaki, H., & Yasumura, S. (2010). Associations of psychosocial factors
with maternal confidence among Japanese and Vietnamese mothers. Journal of Child
and Family Studies, 19, 118–127.
Hogan, D. P. (2000). Life cycle. In Borgatta, E. F., & Montgomery, R. J. V. (red.),
Encyclopedia of sociology (pp. 1623-1627). New York, NY: Macmillan Reference.
Huizink, A. C., Mulder, E. J. H., & Buitelaar, J. K. (2004). Prenatal stress and risk for
psychopathology: specific effects or induction of general susceptibility?
PsychologicalBulletin by the American Psychological Association, 130 (1), 115–142.
DOI: 10.1037/0033-2909.130.1.115.
Kalmijn, M. (2002). Sociologische analyses van levensloopeffecten: een overzicht van
economische, sociale en culturele gevolgen.Bevolking en Gezin, 31(3), 3-46.
Keinemans, J. C. (2010). Eervol jong moederschap. Delft, Nederland: Uitgeverij Eburon.
Maniadaki, K., Sonuga-Barke, E., Kakouros, E. & Karaba, R. (2005). Maternal emotions and
self-efficacy beliefs in relation to boys and girls with AD/HD. Child Psychiatry and
Human Development, 35(3), 245-263. DOI: 10.1007/s10578-004-6460-3.
Moran, G., Pederson, D. R., & Krupka, A. (2005). Maternal unresolved attachment status
impedes the effectiveness of interventions with adolescent mothers. Infant Mental
24
Oudhof, M., Zoon, M. & Stege, M. van der (2012). Wat werkt bij jonge moeders? Verkregen
op 21 december, 2012 van
http://www.jeugdinformatie.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_Jongemoeders.pdf
Norbeck, J. S., Lindsey, A. M., & Carrieri, V. L. (1982). Further development of the Norbeck
Social Support Questionnaire: normative data and validity testing. Nurse Research, 32,
4-9.
Pedersen, F. A., Bryan, Y. E., Huffman, L., & Del Carmen, R.(1989). Construction of self and
offspring in the pregnancy and early infancy periods. Paper presented at the Society
for Research in Child Development, Kansas City, MO.
Porter, C.L. & Hsu, H. (2003). First-time mothers’ perceptions of efficacy during the
transition to motherhood: links to infant temperament journal of family psychology.
Journal of Family Psychology, 17, 54–64. DOI: 10.1037/0893-3200.17.1.54
Reich, S. M., Subrahmanyam, K. & Espinoza, G. (2012). Friending, Iming, and hanging out
face-to-face: overlap in adolescents’ online and offline social networks.
Developmental Psychology, 48, 2, 356–368. DOI: 10.1037/a0026980.
Verhulst, F.C. (2005). De ontwikkeling van het kind. Assen, Nederland: Koninklijke Van
Gorcum BV.
Whitehead, E. (2001). Teenage pregnancy: on the road to social death. International Journal
of Nursing Studies, 38, 437–446.
Zimet, G., Dahlem, N., Zimet, S., & Farley G. (1988). The multidimensional scale of
perceived social support. Journal of Personality Assessment, 52 (1), 30-41.
Zimet, G., Powell, S., Farley, G., Werkman, S., & Berkoff, K. (1990). Psychometric
characteristics of the multidimensional scale of perceived social support. Journal of