20 Gezondheidstoestand. In deze studie werd de gezondheidstoestand gemeten door gebruikt te maken vanhet EQ-5D (Brooks et al, 1996; EuroQolGroup, 1990). 1987 werd de EuroQol Group gesticht. Deze heeft een standaardiseerde instrument ontworpen ter meting vande gezondheid vaneen persoon door een simpel zelf in te vullende vragenlijst. De EQ-5D is een vaak gebruikt instrument en bestaat inmiddels in 100 talen en is op internet beschikbaar gesteld (http://www.euroqol.org/). Door vijf vragen wordt gemeten of de gezondheid vande persoon beperkt is op de gebieden vande mobiliteit, de zelfzorg, dagelijkse activiteiten, stemming en of de persoon pijn en klachten heeft. Respons wordt hierop gegeven door aan te kruisen dat men er „geen problemen‟, „enige problemen‟ of „echte problemen‟ mee heeft. Hiernaast moet de proefpersoon zelf inschatten op een schaal van 0 tot en met 10 hoe goed hij/zij zelf de gezondheidstoestand ziet. Zo wordt een objectieve en subjectieve maat voorde toestand gevonden. De subjectieve maat wordt in dit onderzoek niet gebruikt. De score vande objectieve maat van gezondheid wordt berekend door een som op te stellen vanhet aantal keren waar aangegeven wordt géén probleem te hebben met de genoemde situatie. Zo geeft een score van 5 hier aan dat die persoon aangaf op geen vande genoemde gezondheidsgebieden problemen te hebben. Voor onze analyse worden de scores van 1 t/m 4 samengevat als „enkele beperkingen‟. De objectieve maat van dit instrument bestaand uit de vijf vragen laat in deze studie een betrouwbaarheid van.753 zien.
Als hulpmiddel bij het antwoorden vande vragen kunt u uw leven vergelijken met eenverhaal, boek of film. Hetverhaalvan uw leven kan veel veranderen of juist veel hetzelfde blijven. Ook kan het zijn dat u veel terugdenkt aan vroeger en erover verteld aan anderen of juist niet.
ontwikkeling meer mogelijk is in de visie op hetleven dat al geleefd is, maar ook in hetleven dat nog komen gaat. Life-review is nauw verbonden aan narratieve psychologie, bij beiden staat het vertellen vanhet eigen levensverhaal centraal. Life-review is een geschikte methode om eens stil te staan bij de betekenis vanhet eigen leven. De zelfhulpcursus probeert door het opstellen van doelen in het heden en voorde toekomst, en bij het stilstaan bij gebeurtenissen en daarbij alternatieve verhalen te bedenken, deontwikkeling weer op gang te brengen en te stimuleren. Op deze manier wordt getracht de deelnemers vande experimentele conditie het inzicht te geven dat het levensverhaal wel degelijk essentieel kan veranderen op basis van nieuwe ervaringen. De verwachting is dat door het werken aan de opdrachten vanhet zelfhulpboek, de deelnemers aan de experimentele conditie na afloop minder hoog zullen scoren op NarrativeForeclosure, dan de minimale interventie en de wachtlijstgroep.
Het interview bestaat uit vijf hoofdonderdelen. Allereerst wordt er informatie ingewonnen overde gesprekspartner. Dit geeft een beeld in welke branche en met welke ervaring de geïnterviewde in het gesprek staat. Ook wordt hier een type project gekozen waarmee het model wordt doorlopen. Hierna is gevraagd naar een globale schatting vande tijd en kosten per hoofdfase vaneen project. Deze vraag is opgenomen als ondersteuning in het promotieonderzoek. Na deze vragen is een uitleg gegeven vanhet opgestelde kadermodel, voordat dit volledig wordt doorlopen. Hieruit volgt dan ook de eerste relevante vraag naar de betrokken stakeholders voorhet gehele proces. Nadat deze lijst compleet is, wordt het gehele model doorlopen en gevraagd naar de betrokken en verantwoordelijke stakeholders per activiteit in iedere fase. Ook wordt er gevraagd of er nog activiteiten of output ontbreekt. Wanneer het gehele model is doorlopen worden er nog enkele vragen gesteld overhet gebruik van prestatie indicatoren in de praktijk en hoe deze toegepast zouden kunnen/moeten worden. Ook deze laatste vragen over prestatie- indicatoren zijn gesteld ter ondersteuning vanhet promotieonderzoek. Op de allereerste interviews na, die tot wel drie uur in beslag namen, zijn de interviews afgenomen in een tijdsbestek van circa anderhalf tot twee uur. (De volledige uitwerkingen vande interviews zijn opgenomen in bijlage 2).
individuele behandeling. Ook is het advies om thema koffers te gebruiken, deze kunnen beter ingericht worden op de behoeften vande groep. Verder wordt er een groepsinterventie van acht weken voorgesteld, zodat de deelnemers een langere periode deelnemen aan de interventie. Op basis van deze ontwerp studie van Nolte zouden de sessies met de reminiscentiekoffer een onderdeel moeten worden vanhet maandschema vande betreffende woongroep en begeleid worden door de medewerkers. Door Zappeij (2015) is er een onderzoek gedaan naar effecten op kwaliteit vanleven en depressie. In dit onderzoek werden er geen veranderingen gevonden. De beperkingen van dit onderzoek waren het beperkt aantal deelnemers dat deelnam en het ontbreken vaneen controlegroep. Woudsma-Landewe deed in 2016 een soort gelijk onderzoek naar het effect vande reminiscentiekoffer. De resultaten van dit onderzoek lieten een positief effect zien vande interventie met de reminiscentiekoffer op de kwaliteit vanleven. Er is geen significant effect vande reminiscentiekoffers op de mate van depressieve gevoelens gevonden. Er was een significant effect van tijd bij zowel de experimentele alsde controle groep. Woudsma-Landewe (2016) nam data van in totaal tien participanten mee in het onderzoek. Hiervan namen vijf deelnemers deel aan der bijeenkomsten met de reminiscentiekoffer en de overige vijf deelnemers vormden de controle groep. De deelnemers waren allen opgenomen in één groep vaneen zorginstelling. Beperkingen van dit onderzoek waren de kleine en selecte deelnemersgroep.
Uit een kwantitatief onderzoek van de Klerk (2005), waarin een vragenlijst is afgenomen onder ruim 10.000 zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder woonachtig in de GGD regio Har[r]
Er bestaat nog steeds geen algemeen inzicht in wat dit zou doen met logische spelen zoals thans bekend. Aldus zou de logica ook omgekeerd kunnen leren vanhet recht. Eenmaligheid versus herhaling. Logische spelen kennen, zoals we zagen, een diep verband tussen belangrijke noties als bewijs of waarheid en strategiëen van spelers. Maar dan rijst wel een probleem. Als we een spel slechts een keer spelen, dan zien we alleen eenmalig wat de actoren doen. We krijgen niet de volledige strategie te zien, want die ontvouwt zich alleen als we kijken naar alle mogelijke spelverlopen. Maar die kunnen we natuurlijk niet gaan spelen. De aanklager of advocaat doen wat ze doen. Ze kunnen niet zeggen dat ze spijt hebben van gedane keuzen en het proces nog even willen overdoen. Toch is hier intuïtief meer te zeggen. Een spel is juist een manier om te zorgen dat het eenmalige een meer algemene strekking krijgt. Zo heeft de Opponent de interessante rol om door zo sterk mogelijk tegenspel te bieden het beste uit de Proponent naar boven te halen. Als we de spelregels van discussie goed instellen, dan worden eenmalige spelverlopen maximaal informatief. 17
evenredigheidsbeginsel betekent, als gezegd, niet bij voorbaat dat geen aanspraak zou kunnen bestaan op schadevergoeding op grond vanhet égalité-beginsel (ABRS 8 november 2006, JB 2007, 8, AB 2007, 252, Coffeeshop Venlo). Op een gegeven moment is de schadeoorzaak echter wel in rechte onaantastbaar. Ook dan kan een benadeelde nog een schadeclaim indienen, inhoudende een verzoek om nadeelcompensatie. De ABRS heeft in de genoemde uitspraak overde Coffeeshop Venlo geoordeeld dat in een dergelijke situatie alleen werking toekomt aan het égalité-beginsel en niet (meer) aan het evenredigheidsbeginsel. De afweging in het kader vanhet evenredigheidsbeginsel tussen de nadelige gevolgen en de te dienen doelen heeft immers al plaatsgevonden bij het nemen vanhet (schadeveroorzakende) besluit. Voor nadeelcompensatie geldt een ander soort afweging omdat het égalité-beginsel ziet op de beoordeling vande nadelige gevolgen vooreen beperkte groep ten opzichte vanhet recht vande samenleving. Dit kan in de vorm vaneen zelfstandig schadebesluit procedureel worden losgekoppeld vande besluitvorming overhet schadeveroorzakende besluit. Bij de bestuursrechter komen schadevergoeding uit de rechtmatige overheidsdaad op twee manieren aan de orde, namelijk als zuiver of zelfstandig schadebesluit en als onzuiver of onzelfstandig
Met behulp van dit onderzoek is de factor ‘Organisatie netwerk’ vanhet Referentiekader aan de praktijk vande gezondheidsbevordering getoetst. Samenwerking omvat echter meer dan alleen een kunstmatig kader. De factor ‘Organisatie netwerk’ is dan ook geen zelfstandige factor maar hangt in de praktijk samen met andere factoren vanhet model. Binnen dit onderzoek is de factor uitgewerkt door zowel het draagvlak alsde tevredenheid binnen een interorganisationeel samenwerkingsverband te toetsen. Het onderzoek beslaat dan ook meerdere elementen vanhet Referentiekader Gezondheidsbevordering dan alleen de factor ‘Organisatie netwerk’. Zo hebben de factoren van draagvlak eveneens betrekking op verschillende factoren uit de zone organiseren zoals: ‘beleid strategie’, ‘menskracht deskundigheid’, ‘methoden materialen’ en ‘investering goodwill’. Niet alleen is de visie en doelstelling immers getoetst, ook is getoetst in hoeverre men de samenwerkingspartners competent acht, middelen worden ingezet en men bereid is te investeren. Daarnaast heeft interorganisationele samenwerking in dit kader ook betrekking op de factoren ‘organisatieontwikkeling’ en ‘intersectorale actie’ uit de zone interventies. Het spreekt voor zich dat dit onderzoek eveneens betrekking heeft op de factor ‘sociaal draagvlak’ uit de zone interventie-uitkomsten vanhet Referentiekader Gezondheidsbevordering.
Terwijl de ratiogebieden zich in de hersenen laat ontwikkelen, wordende emotiegebieden vande hersenen al vroeg aangelegd. Dit betekent dat de stimulerende systemen niet meer in even- wicht worden gehouden door het remmende systeem in de fron- taalkwab, omdat dat gebied nog niet klaar is. Dit is ook de reden dat pubers bij een risicovolle beslissing ongevoelig zijn voor straf, maar gevoelig voor beloning. Games spelen dus in op waar een jongere gevoelig voor is en zijn daarom in staat om de leerling op hoog niveau te stimuleren zich te ontwikkelen. Iets waar het on- derwijs en loopbaanbegeleiding meer op in zou moeten spelen. Jong adolescenten vinden daarnaast het herkennen van gezichts- uitdrukkingen of gedrag van mensen lastig omdat zij niet het ver- mogen hebben om sociale signalen en emoties te herkennen. Jongeren denken snel dat ze geen respect krijgen of dat anderen aggressief gedrag vertonen. Zij voelen zich dan ook vaak en snel aangevallen, wat bijvoorbeeld de vertrouwensband kan schaden. Dit komt doordat de frontaalkwab nodig is voorhet beoordelen van emoties van andere mensen. Bij jong adolescenten zijn grote problemen vooral het herkennen van woede en verdriet. Ook taalkundig is er een probleem. De gemiddelde jongere kan complexe taaluitingen, die zij in het dagelijks leven tegenkomen, op een leeftijd van ongeveer twaalf jaar niet aan. Leerlingen kun- nen vaak goed spreken maar beheersen vaak niet alle vormen van taal. Complexe taal is het voertuig van ons denken. Het is tevens het middel om in sociale interacties gevoelens en intenties over te brengen. Het is een middel om conflicten te beheersen en van groot belang om de negatieve spiraal van bijvoorbeeld gepest worden te doorbreken. De leerling tijdens begeleiding prikkelen op hoog niveau dialoog te voeren dus van groot belang. Tijdens de sociaal emotionele ontwikkelingvan adolescenten, die plaats vinden in drie verschillende gebieden van ons brein, zijn ook drie verschillende onderdelen in deontwikkelingvan jon- geren te herkennen. Deze drie onderdelen zijn:
Ten eerste is er de gedragscontrole: de moeite die consumenten moeten doen om het gedrag (het lezen van DAG) te vertonen. De voornaamste bottleneck ligt daarbij waarschijnlijk bij de distributie van DAG. De verspreiding van DAG vindt plaats door tijdens de ochtendspits de krant uit te delen onder andere op stations en bij universiteiten of hogescholen. Buiten de ochtendspits is DAG verkrijgbaar bij supermarktketen Albert Heijn. Echter, op de plaats waar de meeste gratis kranten worden gelezen, het openbaar vervoer, is men buiten de ochtendspits voorhet lezen van DAG afhankelijk vande exemplaren die anderen achterlaten in bussen of treinen. Veel consumenten zullen geneigd zijn om, voordat ze in een trein of metro zitten, al uit de bakken die overal staan een Metro, Sp!ts of De Pers te pakken. Zo is men er in ieder geval zeker van dat er iets te lezen is onderweg en hoeft men geen moeite te doen om naar een krant te gaan zoeken in de trein. Daarnaast wordt DAG verspreid op diverse universiteiten en hogescholen. Er is gebleken dat er een significant verschil is in voorkeuren voor bepaalde gratis kranten afhankelijk vanhet opleidingsniveau. De voorkeuren van hoger opgeleiden in acht genomen, is hetde vraag of deze uitdeelpunten gunstig zijn. Al met al is het aan te bevelen dat DAG zowel de manier van distribueren alsde locaties zorgvuldig analyseert en zo mogelijk aanpast.
Wilson (2007) vraagt zich af hoe je ervoor kunt zorgen dat respondenten devragenlijst die voorgeschoteld wordt zo goed mogelijk en volledig mogelijk invullen. Er is een aantal manieren om te proberen hiervoor te zorgen. Hij geeft drie manieren om ervoor te zorgen dat respondenten gewilliger zijn om deel te nemen aan eenvragenlijst. De eerste manier is de vraag personaliseren (Wilson, 2007). Hij bedoelt hiermee dat de persoon waaraan devragenlijst gericht is ook echt alseen persoon moet worden genoemd, en niet geïdentificeerd moet worden met een naam als “klanttevredenheid comité”. Benamingen als “comité” en “team” worden als onpersoonlijk ervaren en respondenten vinden devragenlijst dan minder te vertrouwen dan wanneer zij persoonlijk aangesproken worden. Een tweede manier om ervoor te zorgen dat respondenten eerder geneigd zijn eenvragenlijst te beantwoorden is door aan te geven waar de data voor gebruikt gaat worden (Wilson, 2007). Respondenten vinden het vaak fijn om te horen dat er daadwerkelijk iets gedaan gaat worden met de data die zij invullen en dat ze op deze manier misschien een invloed hebben op bijvoorbeeld latere versies vaneen prototype. Het is belangrijk dat de respondent overtuigd is dat zijn of haar antwoorden belangrijk zijn (Oluka, 2014). Ten slotte is het belangrijk om na te denken overde kosten en opbrengsten die het invullen vaneenvragenlijst heeft voor respondenten (Wilson, 2007). Het kost respondenten natuurlijk tijd om eenvragenlijst in te vullen, er is misschien een hoeveelheid persoonlijke informatie die ze prijs moeten geven, devragenlijst moet na het invullen misschien opgestuurd worden, met de post of per email. Dit zijn allemaal “kosten” die respondenten kunnen maken om eenvragenlijst in te vullen. Het is goed om vervolgens na te denken wat respondenten daarvoor terug kunnen krijgen. Krijgen ze de uitslag vandevragenlijst te zien? Krijgen de respondenten feedback over wat ze hebben ingevuld? Hebben de respondenten de kans om iets te winnen of krijgen ze een kleine vergoeding? Of is het misschien genoeg beloning dat de respondenten deel hebben kunnen nemen aan een interessant onderzoek? Dit zijn allemaal opbrengsten die respondenten kunnen overhalen om devragenlijst in te vullen.
Dit rapport beschrijft mijn afstudeeronderzoek bij Van Wijnen te Hengelo. De focus vanhet onderzoek zal liggen op het integreren van duurzaamheid in het ontwerpproces van transformatieprojecten. In de praktijk blijkt dat duurzaamheidsambities en -doelstellingen gedurende een ontwikkelproces nog te vaak verloren gaan. Het uiteindelijke bouwwerk wordt daardoor minder duurzaam opgeleverd, dan men aan het begin vanhet project voor ogen had. Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is het ontwikkelen vaneen praktisch toepasbaar procesmodel. Een model dat door verschillende partijen kan worden gebruikt om duurzaamheid in het ontwerpproces van transformatieprojecten te integreren. Na een literatuurstudie zal een eerste Concept Model worden gepresenteerd. Vervolgens worden drie case studies uitgevoerd, waarbij drie relevante transformatieprojecten nader worden onderzocht. Doel van deze case studies is het ontwikkelen van inzichten uit de praktijk, welke in combinatie met de inzichten uit literatuurstudie moeten leiden tot een Verbeterd Model. In de laatste fase vanhet onderzoek zal dit verbeterde model vervolgens worden gevalideerd en getoetst op toepasbaarheid aan de hand vaneen actuele case: transformatieproject ‘De Hogekamp’.
Er is gekozen om personen te spreken uit verschillende lagen in de organisatie. Op deze manier kunnen extreme uitkomsten voorkomen worden. Echter zijn de medewerkers binnen elke laag gekozen door de organisatie. Deze vorm van selectie is dus niet random gebeurt en heeft zijn invloed op het resultaat. Het kan zijn dat deze personen op één golflengte liggen met de Raad van Bestuur qua gedachten over sponsoring. De betrouwbaarheid vande uitkomsten is daardoor minder. Echter heeft niet iedereen binnen een afdeling iets te maken met het onderwerp. Door medewerkers selectief te kiezen is de kans op bruikbare antwoorden wel groter. De reden dat er vaneen aantal afdelingen slechts één of twee medwerkers ondervraagd zijn is dat het onderzoek aan een strakke planning gebonden is. Daarnaast behoren er soms slechts twee personen tot een afdeling. Dit komt de betrouwbaarheid vanhet onderzoek ook niet ten goede.
De ontwikkelaar vond “de gekozen insteek goed” en heeft “er overhet algemeen een goed gevoel over”. Ook hij gaf aan de uitstapjes naar een andere casus en de opmerkingen die docenten tussentijds plaatsten erg zinvol te vinden. Daarbij noemde hij het gevaar dat er snel de diepte in wordt gegaan door de discussies die volgen op opmerkingen, want “die wil je eigenlijk pas voeren tijdens de groepsdiscussie”. Hij vond het lastig om te bepalen wanneer je een discussie moet afkappen: “dit moet je een beetje aanvoelen, want je kunt het niet meteen afkappen, dan mis je misschien belangrijke informatie, maar je kunt ook niet te lang doorgaan”. De ontwikkelaar vond het zelf tijdens de pilot natuurlijk verlopen, maar gaf wel aan dat dit gevaar duidelijk in de instructie terug moet komen. Tot slot gaf hij aan dat het nodig was om meer tijd te gebruiken bij dit onderdeel.
Conversaties tussen leerkracht en kind, waarbij het kind een actieve rol speelt, hebben een positieve invloed op de vroege taalontwikkeling (Van Scoter & Boss, 2002). Voor VVE-programma’s blijkt eveneens dat de kwaliteit van leerkracht-kind interacties erg belangrijk is voorde effectiviteit vaneen VVE-programma (Tavecchio, 2008, in Meij, Mutsaers & Pennings, 2009). Een leerkracht die tijdens de conservatie ingaat op de inbreng van kinderen en het kind vanuit die inbreng helpt om op een hoger niveau te komen, heeft een positief effect op het leren. Deze leerkrachten doen meer dan het voorbereiden, observeren en monitoren van kinderen; ze doen mee in de activiteiten die kinderen ondernemen en bieden het kind informatie of materiaal aan wanneer dat nodig is (Lobman, 2006). Responsieve leerkrachten zijn leerkrachten die aanwijzingen van kinderen oppakken en manieren bedenken om hierop voort te borduren en uitbreiden waar kinderen mee bezig zijn in plaats van kinderen te beperken of terug te leiden vande activiteit waar ze op dat moment mee bezig zijn. Hierbij benadrukken ze de actieve rol vanhet kind. Responsieve leerkrachten helpen om de conversatie of activiteit op een hoger niveau te brengen. Kinderen die responsieve leerkrachten hebben blijken socialer te zijn en hebben een grotere taalontwikkeling (Lobman, 2006). Lobman (2006) hanteert een indeling van leerkracht-kind interacties in minder responsieve en meer responsieve interacties. Een leerkracht is niet responsief als hij of zij de activiteit waar het kind mee bezig is domineert en bijdragen vanhet kind tijdens de activiteit negeert. Een leerkracht is meer responsief als hij of zij voortbouwt op wat een kind zegt of doet. Een leerkracht is het meest responsief wanneer hij of zij voortbouwt op wat een kind zegt of doet en wanneer de leerkracht ook zelf een bijdrage levert aan de activiteit waar het kind mee bezig is, waardoor het kind een stapje verder geholpen wordt (Lobman, 2006).
De open vragen bieden de mogelijkheid om naar uitleg te vragen, niet alleen om een mening. De open vragen moeten ook vragen naar wat wel goed is, niet alleen naar wat niet goed is. Het is belangrijk dat studenten extra uitleg kunnen geven, daar moet dus zeker een ruimte voor gereserveerd blijven, dat zorgt ervoor dat devragenlijst bruikbaar is. De inhoudsvaliditeit kan gewaarborgd worden door ervoor te zorgen dat devragenlijst representatief is voorhet genoten onderwijs (Dousma e.a., 1997). De volgende onderdelen moeten dan in devragenlijst bevraagt moeten worden, dan is ook de begripsvaliditeit gewaarborgd: leerdoelen/competenties, organisatie, studielast, inhoudelijke samenhang met andere vakken, werkvormen, kwaliteit vanhet studiemateriaal, de kwaliteit vande opdrachten, de studiegroep, de inhoud en vorm vande toets/eindopdracht, de begeleiding vande docent, de manier waarop de docent uitleg geeft, of de docent openstaat voor ideeën en meningen van studenten, of de student de mogelijkheid heeft om zelfstandig te werken en tot slot is het belangrijk een oordeel te krijgen overhet vak in zijn algemeenheid. Op deze manier kan men kijken of de inhoud is afgestemd op wat men wil meten (Dousma e.a., 1997).
Strategie Niek en Jozien Vos schakelden 20 jaar geleden om naar een biologisch-dynamische bedrijfsvoering. Het bedrijf is nu 55 ha groot. “Mijn belangrijkste motivatie om biologisch te boeren is dat ik zie dat het klopt. Dat verbaast me nog steeds”. De basis vande bedrijfsvoering van Vos is een ijzeren bouwplan waar niet in gerommeld wordt. In het begin 1:6, maar door aanhoudende problemen met wortelonkruiden verruimde hij dit naar 1:7. “Je werkt met de natuur mee, in plaats van er tegenin. Het werken met biologisch dynamische preparaten geeft daar deels invulling aan. In het begin dacht ik dat ik veel hoogsalderende gewassen moest telen. Dat idee heb ik inmiddels los gelaten. Het is beter om dat wat je teelt tot een goed einde te brengen. Ik loop veel op het land. Het is belangrijk om het gewas bewust aandacht te geven. Gemiddeld over mijn bedrijf gebruik ik ca. 6,5 ton biologische potstalmest per ha. Bemesten met vinassekali doe ik alleen na de luzerne, voorde kali. De stikstof heb ik niet nodig. De levering vanuit de bodem is voldoende. Ik bemest vooral om de bodem aan de gang te houden en heb een bouwplan gezocht dat daarbij past. Het opbouwen vande bodem met vaste mest vraagt om rust en geduld. Door alleen in het najaar te bemesten laat ik opbrengst en misschien geld schieten, maar extra bemesten kost ook geld. Belangrijk bij het kiezen vaneen strategie is dat je datgene doet wat bij je past”.
Zoals gezegd gingen sommige docenten juist erg zelfstandig te werk, waarbij ik het idee had dat men hier en daar een wat vrijere opvatting heeft gebruikt vande vraag of het alternatieve lesmateriaal bruikbaar was. Bij een docent was dit wel erg nadrukkelijk het geval. Zo ging hij bij de vragen overhet alternatieve lesmateriaal eerst alle beschrijvingen af om te bepalen of hij het wel of niet gebruikte, zonder telkens te kijken naar de expliciet verwezen figuren. Ter controle heb ik hem een aantal keer gevraagd of hij naar de figuren had gekeken en begreep wat ik bedoelde, en hierop zijn enkele vragen wel herzien. Echter kwam bij sommige vragen toch ook het licht onzekere antwoord ‘ja’, terwijl ik toch sterk mijn twijfels had of mijn intentie bij de lesstof ook echt over was gekomen.