Bijhet samenstellen vanhet basisrooster hebben we gekozen om de bestaande spreekuren vanchirurgen te behouden. Deze spreekuren zijn al meerdere jaren vertrouwd bij zowel dechirurgen als de patiënten. Zo is bijvoorbeeld de behandeling van spataderen standaard op maandag en vrijdag in Winterswijk. Om de spreekuren heen plannen we de OK’s, gebaseerd op het huidige OKrooster. De hoeveelheid OK-capaciteit kan, zoals we in paragraaf 2.2.1 beschrijven, per kwartaal verschillen. Dit zal echter alleen een kleine aanpassing van dit basisrooster vereisen. We merken bijhet opstellen vanhet basisrooster dat de verdeling van Niet Klinische Dagen (NKD) onevenredig is voor de vaatchirurgen. Dechirurgen Beuk en Meerwaldt hebben beiden een NKD op dinsdag en zodoende ontstaat er direct een probleem als (een van) de overige twee chirurgen afwezig zijn. We adviseren dan ook dat men in onderling overleg tot een nieuwe verdeling komt, waarbij er maximaal een vaatchirurg per dag een NKD heeft. Verder zien we dat onduidelijk is wat enkele traumatologen op vrijdagmiddag doen. Onderzoek wijst uit dat ze vaak rondlopen op de afdeling, thuis werken of administratie bijwerken. Het toedelen van een vaste taak zoals een extra spreekuur kan hier meer structuur bieden.
Methoden. Voor het beantwoorden vande onderzoeksvraag zijn twee deelonderzoeken uitgevoerd. Gedurende de periode mei-juni 2014 is een literatuuronderzoek uitgevoerd met als doel factoren te identificeren die van belang zijn bijde indicatiestelling voor een directe borstreconstructie. Het literatuuronderzoek bestond deels uit een analyse vande (concept)richtlijnen “Mammacarcinoom” van Integraal Kankercentrum Nederland en “Mammareconstructie” vande Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie en deels uit een database search in Scopus. De resultaten vanhet literatuuronderzoek zijn vervolgens gebruikt om de vragenlijsten voor het praktijkonderzoek te ontwikkelen. In dit onderzoek zijn twee vragenlijsten voor twee verschillende onderzoekspopulaties gebruikt. De eerste vragenlijst is verspreid onder NBCA-IKNL contactpersonen in de verschillende Nederlandse ziekenhuizen. Het doel van deze eerste vragenlijst was om de institutionele factoren (bestaande uit beleidsfactoren en de inrichting vande mammacare) die uit het literatuuronderzoek naar voren kwamen uit te vragen. De tweede vragenlijst is verspreid onder verschillende medisch specialisten die nauw betrokken zijn bijde borstkankerzorg in hun ziekenhuis. Voor dit onderzoek zijn (mamma)chirurgen, plastisch chirurgen, oncologen/internisten en radiotherapeuten benaderd om deel te nemen. Het doel vande tweede vragenlijst was om de factoren gerelateerd aan (de behandeling van) borstkanker en patiënt gerelateerde factoren die uit het literatuuronderzoek naar voren waren gekomen uit te vragen. Deze laatste factoren bestaan uit het tumorstadium, (neo)adjuvante therapieën, de leeftijd en de levensstijl (roken/BMI) vande patiënt. De respons op de twee vragenlijsten is gedurende de periode juli-augustus 2014 verzameld via het online survey programma Monkey Survey.
Sparta werkt met een voor eredivisiebegrippen minimale begroting. Sparta zal daarom de komende jaren een inhaalslag moeten maken en haar begroting substantieel moeten verhogen. Dit kan bijvoorbeeld door het vergroten vande sponsorinkomsten en de wedstrijdinkomsten. Het is een voorwaarde om ook op lange termijn een rol van betekenis te kunnen blijven spelen op het hoogste voetbalniveau in Nederland (Dejonghe, van Hoof en Kemmeren, 2006). Het is opmerkelijk dat bij Sparta een leidraad voor het verwezenlijken van deze doelstelling feitelijk ontbreekt. Voor aanvang van ieder seizoen worden weliswaar sportieve en financiële doelstellingen gepresenteerd, maar van een meerjarenplan is geen sprake. In 2004 bleek uit een organisatieanalyse “dat bij Sparta vooral op ad-hoc basis wordt gewerkt en dat er geen strategische planning voor de lange termijn is 13 .” In datzelfde jaar werd door middel van een ambitieus plan vande directie wel getracht hiertoe een aanzet te geven, maar omwille vande financiën kon dit plan geen doorgang vinden. Hieruit bleek dan ook dat bij Sparta de financiën het beleid bepalen en dat het product voetbal bepalend is voor investeringskeuzes. De missie en de visie vande organisatie Sparta Rotterdam waren nauwelijks te achterhalen. Slechts uit het concept merkprisma (zie bijlage 2) en uit de zojuist genoemde organisatieanalyse vande Hogeschool Rotterdam valt af te leiden waarvoor Sparta staat (missie), waarvoor Sparta gaat (visie) en hoe ze haar doelen tracht te bereiken (strategie of “tactiek”). Zo hecht Sparta waarde aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (al is hier ruimte voor verbetering waarbij een voorbeeld kan worden genomen aan FC Twente, Schouten 2006) en was in de periode 2004-2007 een permanente eredivisiestatus de ambitie. Deze ambitie zou ook nu nog gehanteerd kunnen worden, maar het is veelzeggend dat de missie en visie in de organisatieanalyse vande Hogeschool Rotterdam opgetekend zijn naar aanleiding van een gesprek met een medewerker die de organisatie van Sparta Rotterdam inmiddels alweer verlaten heeft. Een beleid voor de lange termijn mag niet afhankelijk zijn van één of meer medewerkers en moet niet alleen mondeling maar zeker ook schriftelijk te achterhalen zijn. In de sportsector heerst de opvatting dat beleid voor de lange termijn onmogelijk is 14 daar de sportieve prestaties veelal onzeker zijn. Dit is echter een misvatting, want hoe onzekerder de omstandigheden voor een organisatie zijn hoe groter het belang is van enig houvast. Met andere woorden het is juist de kunst om onder steeds wisselende sportieve
Uit de resultaten bleek dat het netwerk de driehoeken herkende bij een SNR die 8,56 lager was dan die vande proefpersonen. Dit komt overeen met een verschil van 26 frames. Dit verschil is ook te zien in de statistische analyse. In de tabellen 2 en 3 is te zien dat de p-waarde gelijk is aan 0,000. Dit betekent dat de nulhypothese wordt verworpen. We achten bewezen, met een betrouwbaarheidsinterval van 95 procent, dat de waarde vanhet framenummer van herkenning vanhet netwerk lager is dan de waarde vanhet framenummer van herkenning vande proefpersonen. Dit klopt met onze hypothese; het netwerk is sneller in het herkennen van een driehoek in een film met ruis. Ook is er een verschil te zien tussen de snelheid vanhet herkennen van driehoeken ten opzichte vanhet herkennen van cirkels. De cirkels werden over het algemeen sneller herkend dan de driehoeken, met name door de proefpersonen. Verwacht wordt dat dit wordt veroorzaakt doordat de pixelwaardes vande omlijning sneller afnemen bijde driehoeken dan bijde cirkels. Hierdoor zijn de lijnen vande driehoek dunner en minder goed te onderscheiden vande ruis. Daarnaast bleek naar verwachting dat de meningen vandechirurgen over KI uiteenlopend waren. Wel waren dechirurgen minder sceptisch dan verwacht. De resultaten komen dus deels overeen met onze hypothese. Dit kan veroorzaakt zijn doordat er sprake kan zijn geweest van selectiebias. Het zou kunnen dat dechirurgen met vertrouwen in de ontwikkeling en toepassing van KI sneller geneigd waren om mee te werken. Het algemene beeld vande houding vanchirurgen tegenover KI in de gezondheidszorg kan in dit onderzoek positiever lijken dan werkelijk het geval is. Verder was de onderzoekspopulatie te klein om een algemeen beeld te verkrijgen. Als er kritisch naar dit onderzoek gekeken wordt, zijn er enkele verbeterpunten. Zo bestond de gebruikte leerset voor dit experiment uit relatief weinig afbeeldingen met dezelfde SNR. Om een zo nauwkeurig mogelijk resultaat te krijgen bijde analyse vande films, is hetvan belang een zo groot mogelijke leerset aan te leveren met veel verschillende SNR en posities vande vormen. Doordat het trainen van een netwerk lang duurt, was het in dit onderzoek echter niet praktisch om een grotere leerset te gebruiken.
Op basis vande vijf profielen rolgedrag, die ontwikkeld zijn door Schuler & Jackson (1998) is de laatste fitmaat gemaakt tussen strategie en rolgedrag (´SRfit´). Dit is gedaan door de verschilscore te berekenen per strategie per bedrijf. Deze absolute verschillen met de gemiddelde scores vande werkgevers worden per profiel vastgesteld. Op deze manier kan gezien worden in hoeverre een werkgever vande ideale profielen afwijkt. De absolute waardes vande strategie rolgedrag is afgetrokken vanhet werknemer rolgedrag. De uitkomsten worden opgeteld. Dit wordt tevens bijde andere schalen gedaan. Omdat de strategieprofielen van elkaar verschillen, moeten de verschilscores gestandaardiseerd worden, anders kunnen deze niet met elkaar vergeleken worden. Per bedrijf is er een
Medisch Spectrum Twente (MST) is een geïntegreerd medisch‐specialistisch bedrijf met als kerntaak de gezondheid vande inwoners vande regio Twente te bevorderen, door het aanbieden van medisch‐specialistische zorg. Het ziekenhuis streeft ernaar dat patiënten voor al hun medisch‐specialistische zorg in regio Twente terecht kunnen. Basiszorg is het fundament vanhet zorgaanbod. Daarnaast heeft MST veel professionals in huis met bijzondere kennis en / of vaardigheden en beschikt het over een aantal bijzondere voorzieningen voor diagnostiek en behandeling (topklinisch profiel). Medisch Spectrum Twente is voor deze topklinische en bijzondere functies hét centrum voor een grote regio. Om dit zo te houden besteedt men veel aandacht aan opleiding en onderzoek.
georganiseerde pokerbijeenkomsten buiten Holland Casino) is minder populair. Bijna een kwart vande jongeren speelt poker op het internet. Poker aangeboden in illegale gelegenheden is vooral onder de leden vande PokerBond zeer populair. Buitenlandse pokersites zijn daarbij het meest populair: bijna alle leden vande PokerBond zeggen te pokeren op buitenlandse internet- pokersites. De helft vande leden vande PokerBond neemt daarnaast deel aan georganiseerde pokerbijeenkomsten buiten Holland Casino. Meer dan de helft vande pokerende jongeren (60%) geeft aan dat zij meestal niet om geld pokeren. Jongeren die wel om geld spelen, besteden per persoon op jaarbasis gemiddeld 420 euro aan poker. Daarvan wordt 250 euro ingelegd bij illegale pokergelegenheden, waarvan het grootste deel wordt ingelegd op internet. Leden vande PokerBond leggen per persoon op jaarbasis gemiddeld 9.200 euro in. Vande gemiddelde inleg wordt 8.400 euro ingezet bij illegale pokergelegenheden. Het grootste deel daarvan wordt ingezet op internet: 8.200 euro. Een kwart vande ondervraagde jongeren en de leden vande PokerBond geven aan dat poker verslavend werkt. Leden vande PokerBond zeggen gemiddeld 12 uur per week te pokeren. Jongeren die meer dan één keer per maand pokeren doen dat gemiddeld 3,5 uur per week. Dertig procent vande geraadpleegde jongeren verwacht in de toekomst vaker poker te gaan spelen. Onder leden vande PokerBond ligt dit percentage op 54%.
Door Hans, Wullink, van Houdenhoven & Kazemier (2008) en Zonderland, Boucherie, Litvak & Vleggeert-Lankamp (2010) is gesuggereerd dat een planning robuuster gemaakt kan worden door niet alleen operaties in te plannen, maar ook speling in te plannen. Hiermee is ruimte beschikbaar voor (semi-)urgente operaties. Zonderland et al. (2010) geven aan dat hiervoor verschillende mogelijkheden zijn, waarvan de belangrijkste zijn tijd reserveren en ruimtes reserveren. Uit onderzoeknaarde hoeveelheid tijd die gereserveerd moet worden blijkt duidelijk dat uitgaan vanhet gemiddelde van een systeem vaak leidt tot ongewenste uitkomsten. In aanvulling hierop hebben Wullink, van Houdenhoven, Hans, van Oostrum, van der Lans & Kazemier (2007) onderzocht welke van deze opties de beste resultaten levert. Uit dit onderzoek blijkt dat het reserveren van tijd de beste resultaten oplevert wat betreft bezetting en wat betreft wachttijd. Ook wordt gesuggereerd deze reservering te combineren met die voor variabiliteit, dit vergroot mogelijk de flexibiliteit. Uit onderzoekvan Rohleder & Klassen (1996) komen een aantal dingen naar voren wat betreft het inplannen van patiënten, wanneer nog niet bekend is welke patiënten verder nog gepland moeten worden. De belangrijkste punten die hieruit komen zijn de volgende. Door patiënten die te laat zijn opnieuw in te plannen gaat het serviceniveau omhoog. Open plekken in deplanning, kunnen het best midden op het spreekuur vallen. Het indelen van patiënten op variatie in behandelingen kan nuttig zijn en het inplannen van afspraken met een lage standaarddeviatie aan het begin vanhet spreekuur levert in hun onderzoek goede resultaten.
waterbeleidsveld), doe je dan nog steeds de juiste dingen. Dan krijg je het beeld van dat het eenzijdig en niet voldoende onderbouwd is. Hij heeft dus o.a. het ACW om advies gevraagd en ook het Centraal planbureau en 2 of 3 andere instanties. Zo werkt dit politieke proces. Uiteindelijk heeft het ACW dit advies uitgebracht, dat is ook weer in het Deltaprogramma teruggekomen, met een ondersteunende toon. Het ACW heeft ook gezegd van dit is de goede richting en we vinden deze overstap belangrijk. Ik heb ook wel de indruk dat de ACW op de stoel is gaan zitten, met het doel om de geplande veranderingen door te voeren en het kabinet een stapje verder te helpen. Uiteindelijk dus een beetje wat het Deltaprogramma wilde. De waterwereld stond al klaar deze stap de maken, alleen het kabinet moest nog om. Het ACW gaf dus een extra duwtje, van je moet nu echt de stap gaan zetten wat dat is belangrijk om nu te doen, allen partijen zijn elkaar voor, alle inhoudelijke adviezen wijzen deze kant op dat we in de goede richting zitten, dus zet die stap. Het advies is dus eigenlijk een korte samenvatting vanhet geen wat in het Deltaprogramma staat.
47 Afstudeerscriptie L.P. Spijker Bierman Advocaten & Universiteit Twente De stappen in dit plan spreken grotendeels voor zich, kort toegelicht wordt stap 3: ‘een visie en strategie ontwikkelen’. Deze stap bestaat uit twee substappen, die sterk van elkaar afhankelijk zijn. Allereerst de ontwikkeling vande visie. Hierbij gaat het er mede om te bepalen welk type prestatiecontract het meest geschikt is voor de corporatie, waarbij onder andere gekeken wordt naarde looptijd en de risicoverdeling zoals aan bod gekomen in hoofdstuk 2. Een ander punt dat hierbij naar voren komt, is de keus voor welk vastgoed prestatiegerichte opdrachten te verstrekken en bij welk vastgoed (voorlopig) traditioneel te blijven werken. Globaal kan het ‘visie gedeelte’ van deze stap vergeleken worden met hetgeen beschreven staat in de
Het is gebleken dat de patentgegevens zoals deze verzameld zijn een ondergrens vande mate van open innovatie laat zien. Samenwerkingsverbanden met andere organisaties betekenen niet per definitie dat er gezamenlijk patenten worden aangevraagd. Als organisatie wil men zelf kunnen bepalen wat er met patenten gedaan kan worden. Dit wil men niet eerst moeten overleggen. De kans bestaat dus dat de patentgegevens niet volledig zijn aangezien men bijvoorbeeld een patent heeft aangevraagd en de partij waarmee men heeft samengewerkt een licentie heeft gegeven om het patent te mogen gebruiken. Problemen met de volledigheid van patentgegevens zijn te omzeilen. Daar is echter wel de hulp vande organisaties voor nodig. Wanneer men duidelijk op papier kan zetten welke licenties er verstrekt zijn en welke patenten er onder licentie verkregen zijn, dan kan worden nagegaan of er in de bewuste gevallen sprake is van een samenwerkingsverband of dat dit niet het geval is. De cijfers met betrekking tot de licenties kunnen daarmee ook een goed beeld vormen over de aanwezigheid van open innovatie binnen een organisatie.
Basisschool 2 vindt hetvan belang dat leerlingen door uitdagende opdrachten geprikkeld worden, dat leerlingen zelfstandig leren werken en dat leerlingen kunnen leren in een veilig klimaat. Een belangrijk uitgangspunt vande school is dat de nadruk gelegd wordt op de inzet (zowel vande leerlingen als vande leerkrachten), alleen voor inzet kan een onvoldoende gehaald worden. De directeur heeft enkele jaren geleden drie niveaugroepen geïntroduceerd die inspelen op omgaan met verschillen; de veilige weg, de hoofdweg en het ontdekpad. De school heeft een duidelijk beeld vande routes die de leerlingen uit de verschillende niveaugroepen volgen en van welke materialen/ methodes zij gebruik maken. Hoe het onderwijs in de praktijk vorm gegeven wordt is echter nog steeds in ontwikkeling. Zo liep de school kort geleden tegen het probleem aan dat door de rekenmethode thema’s vaak ‘hap snap’ aangeboden worden. De school merkte dat leerlingen door de combinatie van verschillende onderwerpen moeite hadden met het overschakelen en het ophalen van voorkennis. Bij wijze van proef werkt de bovenbouw op dit moment, naast de niveaugroepen, met domeinen. Alle oefeningen en instructies van een blok worden onderverdeeld in vier domeinen en één rest domein. Instructie vindt per domein op een vaste dag in de week plaats. Voordeel van deze manier van werken is dat tijdens deze instructie(s) een voorkeursstrategie aangeboden kan worden en er veel meer tijd beschikbaar is om voorkennis op te halen. Door voorafgaand aan een blok de methodegebonden toets af te nemen bepalen de leerkrachten, op basis vande door de leerlingen behaalde resultaten, welke leerlingen welke instructie verplicht moeten volgen.
Een ander belangrijk verschil tussen het kosmopolitanisme en het christendom is de manier waarop men in de wereld staat. De christen neemt als basis voor zijn denken de zondigheid vande mens. Ten diepste is ieder mens uit op het kwaad, op de bevrediging van zijn eigen behoeften ten koste vande medemens. Een ideale wereld bestaat voor hem niet, tenminste niet een ideale wereld die door mensen wordt gemaakt. De christen verwacht een nieuwe wereld die door God wordt geschonken. Dat maakt dat de christen als mens op deze aarde weliswaar werkt aan een ideaal, maar tegelijk realist is: een ‘ideale’ wereld kan hij niet bereiken. De kosmopoliet daarentegen heeft dat realisme niet per se. Bijde kosmopoliet is het mogelijk dat het juist een idee vande maakbaarheid vande wereld is die hem voortdurend drijft om door te werken. Evenals de visie, die de kosmopoliet vande wereld heeft vanuit eigen menselijke gedachten en ideeën, komt ook het realisme voort uit eigen gedachten en ideeën. Zo kan het zijn dat de één wel gelooft in een maakbare wereld. Terwijl de andere kosmopoliet verwacht slechts een klein stukje vande wereld beter te maken. Hier is ook de band met het humanisme terug te vinden: De humanist gelooft in het eigen kunnen vande mens. Zo hebben vele humanisten de idee dat de wereld maakbaar is door de mens, en stellen zij tegenover de goddelijke wijsheid die christenen belijden de menselijke rede centraal.
initiatiefnemer voor de ontwikkeling en als afnemer/gebruiker vanhet uiteindelijke projectresultaat, de voorwaarden schept om een project te kunnen realiseren en daarmee de niet of moeilijk door de opdrachtnemer beïnvloedbare en beheersbare onzekerheden voorafgaand aan de contractering minimaliseert. Als deze lijn wordt doorgetrokken naarde risicoverdeling zoals deze aan de contractmodellen ten grondslag ligt, betekent dit dat naarmate de onzekerheden groter worden en dientengevolge de kans op onvoorziene situaties groter wordt, ook de kans dat het contract niet voorziet in alle verschillende onverwachte gebeurtenissen toeneemt . Deze onvoorziene situaties zullen veelal leiden tot bijstelling/wijziging vanhet contract, waarbij sprake zal zijn van contractuele heronderhandelingen. Bij deze heronderhandelingen is het vooraf moeilijk in te schatten welke gevolgen dit zal hebben op het budget en de voortgang vanhet project. In zo’n situatie doet de opdrachtgever er verstandig aan te kiezen voor een contractmodel waarin hernieuwde inzichten en daaruit voortvloeiende wijzigingen in eisen en wensen tegen reële kosten geïmplementeerd kunnen worden zonder dat daartoe contracten opengebroken en/of afgekocht moeten worden. Dit kan betekenen dat bij een grote mate van onzekerheid risico’s die niet of alleen met zeer hoge risico- opslagen aan potentiële contractpartijen kunnen worden toebedeeld (afkopen van risico’s door deze bijde externe partij te leggen), de opdrachtgever er beter aan doet de onzekerheden voor eigen verantwoordelijkheid te (laten) minimaliseren of de betreffende risico’s zelf te dragen.
Allereerst zijn de demografische gegevens, Wondervraag en verdiepende vragen per proefpersoon vanuit Microsoft Excel toegevoegd in ATLAS.ti (Versie 8.4.20). De data, bestaande uit het betekenisvolle levensmoment en twaalf verdiepende vragen per persoon, is vervolgens op twee manieren geanalyseerd, top-down en bottom-up. Top-down is er een codeerschema van verbinding (Tabel 2, Tabel 3) gemaakt, gebaseerd op de literatuur uit de inleiding. Vanuit de inleiding kwam de indeling voor verbinding met anderen en het grotere geheel naar voren, met subcategorieën afgebeeld in Tabel 2, als manifestaties. Daarnaast kwamen uit de literatuur de volgende codes voor bijdragende factoren van verbinding naar voren: Nabijheid, erbij horen, steun, identificatie met anderen, verwantschap, rol in familie, doel in het leven en verbale communicatie. Deze bovenstaande codes zijn gebruikt om in de eerste ronde de data top-down te coderen. Als resultaat vande eerste codering kwam naar voren dat de codes verwantschap, identificatie met anderen en doel in het leven te abstract waren om voldoende in de korte verhalen terug te vinden en zijn daarom uit het codeerschema gehaald. Tevens is de code rol in familie uit het codeerschema gehaald, aangezien dit beter onder context omschrijving vanhet verhaal viel.
De overheid is opzoek naar oplossingen om de samenleving duurzamer in te richten. Daarbij spelen duurzame energiebronnen, zoals de zon en wind, een steeds grotere rol. De beschikbaarheid van deze bronnen is echter wisselend en dit zorgt op de energiemarkt voor fluctuaties in het aanbod en daarmee ook de prijs van energie. Om de duurzame energiebronnen rendabel te benutten, moet er een betere terugkoppeling tussen de energievraag en het wisselende aanbod van duurzame energiebronnen zijn. Een oplossing voor het fluctuerend aanbod van duurzame energiebronnen is het gebruik maken van flexibel pompen. Een project dat is opgezet door de waterschappen ‘Pompen als het waait’ maakt gebruik van dit principe(Berends, Nelen, & Hart, 2015). Als waterland maakt Nederland veel gebruik van gemalen om de verschillende watersystemen te reguleren en het water op het gewenste peil te houden of brengen. Voor het reguleren vanhet watersysteem wordt water opgepompt wat veel energie vraagt en kostbaar is. Een duurzame oplossing is dan om alleen te pompen wanneer het aanbod van duurzame energie in de markt groot is.
Om inzicht in de grootte te krijgen is bij project D. Doniastraat gebruik gemaakt van een MOP- analyse. MOP staat voor materiaal, oorzaak, probleem en deze analyse houdt in dat een “fout”, bijvoorbeeld een levering die een dag te laat komt, opgeschreven wordt en de oorzaak wordt aangegeven (waar de fout in het leverproces is ontstaan en bij welke partij). Hierdoor ontstaat snel een inzicht in de partij die veel fouten veroorzaakt en het ideale bouwproces dus in de weg stond. Om de grootte en daarmee ook de ernst van deze fouten te kunnen schatten is de MOP-analyse uitgebreid met de 11 prestatie-indicatoren uit de vorige paragraaf. Deze uitgebreide MOP-analyse is te vinden in bijlage 1. In de MOP-analyse worden aan deze fouten nog geen bedragen gekoppeld, dat gebeurt in hoofdstuk 7.
verhogen vande mastery ertoe leiden dat de achteruitgang vanhet geheugen minder wordt. (Bandura 1994) Ook zorgt een hoge mastery ervoor dat het analytische denken vooruit gaat, men gaat dus beter presteren. Verder waagt men zich aan moeilijkere doelen waardoor de vaardigheden van mensen worden verbeterd, hierdoor gaat de mastery alleen nog maar meer omhoog. (Bandura 1994) Het verhogen vande mastery is overigens niet alleen positief voor de geestelijke gezondheid, maar ook omdat hetde lichamelijke gezondheid van ouderen vergroot. Zo vergroot hetde kans op herstel bij verwondingen, beschermt het tegen lichamelijke achteruitgang en verlaagt hetde kans op mortaliteit (bijv. Jang, Bergman, Schonfeld, en Molinari, 2006, Jang, Haley, Klein, & Mortimer, 2002; Surtees, Wainwright, Lubin, Khaw, & Day, 2006). Daarom was het doel van dit onderzoek om te kijken of de mastery van ouderen met verschillende cognitieniveaus verbeterd kon worden door middel vande interventie ‘dierbare herinneringen.’ Dierbare herinneringen is een nieuwe opzet waarbij ouderen specifieke positieve herinneringen ophalen uit de jonge jaren, adolescentie, volwassenheid en het leven als geheel (Bohlmeijer, Steunenberg e.a., 2010).
Naast meerdere respondenten, wordt ook aanbevolen om meerdere onderzoekers aan een bepaald onderzoek te laten werken. In dit onderzoek zijn de resultaten gebaseerd op de interpretatie van slechts één onderzoeker, wat de betrouwbaarheid vande resultaten niet ten goede komt. Dursun (2013) heeft dezelfde data van patiënt B. geanalyseerd maar kwam uiteindelijk bij andere thema’s uit. Een van Dursun’s categorieën had de naam ‘evenwichtige fysieke belasting’ en in dit onderzoek is op basis van een soortgelijke categorie het thema ‘nut van sporten en bewegen’ geformuleerd. Dursun heeft de categorie mogelijk in een ander thema ondergebracht. Het thema ‘kennisvergaring’ maakt in hetonderzoekvan Dursun echter geen deel uit vande geselecteerde leerervaringen. De vraag rijst hoe het beste kan worden gecodeerd als meerdere onderzoekers aan hetzelfde onderzoek werken en de data-analyse onderling willen verdelen. Indien de onderzoekers geen tot weinig ervaring hebben met kwalitatief onderzoek, wordt aanbevolen om eerst uitvoerig de tijd te nemen voor het begrijpen vande gefundeerde theoriebenadering. De onderzoekers kunnen hierna onafhankelijk van elkaar uit hetzelfde interview de leerervaringen selecteren en codes toekennen, of eerst overeenstemming bereiken over de leerervaringen (op deze manier zou bijvoorbeeld de leerervaring omtrent kennisvergaring bij beide onderzoekers terug zijn gekomen). Bijhet toekennen van codes is hetvan belang om zo dicht mogelijk de woorden vande patiënt aan te houden en slechts de kern van een bepaalde leerervaring te noteren. Indien de inter-beoordelaarbetrouwbaarheid voldoende is bevonden na het vergelijken vande leerervaringen en codes, kan elke onderzoeker zelfstandig verder. Mocht sprake zijn van te grote verschillen tussen de onderzoekers, dan moeten de onderzoekers in overleg tot overeenstemming is bereikt en helder is hoe elke onderzoeker verder moet gaan met het codeerproces. Het is belangrijk dat codes niet te abstract worden geformuleerd omdat anders te veel ruimte wordt geboden voor interpretatie.
De bezettingsgraad vande Machine B heeft invloed op het aantal orders dat iedere werkdag wordt bewerkt. De bezettingsgraad is reeds gedefinieerd als de ratio van gerealiseerde output door het werkstation tot de theoretische capaciteit vanhet werkstation. Hierbij zijn data verzameld vanhet aantal minuten dat er output is gerealiseerd door de Machine B. Tegelijkertijd zijn er data verzameld over het aantal minuten dat er vermijdbare en onvermijdbare verliezen optreden. Met behulp van een logboek is gedocumenteerd welke momenten er output is gerealiseerd en welke momenten er vermijdbare en onvermijdbare verliezen zijn opgetreden. Dit heb ik gedocumenteerd door zelf in de productiehal te zijn en bij te houden wat de Machine B precies deed op een aantal werkdagen. In Appendix C wordt dit logboek weergegeven en dit geeft direct weer hoe de benodigde data zijn verzameld. Tabel 5 geeft weer wat de bezettingsgraad en efficiëntie vande Machine B is op 21 juni tot en met 3 juli. Momenteel is er vanuit Bedrijf X geen norm vastgesteld voor de bezettingsgraad vande Machine B of het aantal orders dat bewerkt wordt per dag. Desondanks concluderen we dat de bezettingsgraad vande Machine B vaak te laag is, omdat de machine te veel minuten aan vermijdbare verliezen verliest. Op 29 juni is er minder dan 60 minuten aan vermijdbare verliezen, terwijl dit op de andere dagen veel hoger is. Daarom is op basis van Tabel 5 is een norm voor de bezettingsgraad van 0,7 realistisch, aangezien dit op 29 juni ook ruimschoots werd behaald.